Zendt Ge Uw beê naar hooger sferen Op de wiek der Liefde en Hoop

Dat het, in ’t gebed verzonken,

Voor ’t Geloof dra, vreugdedronken, '4- Iz -k J .kk 1* «—X _ '

t Koude hart weer zou ontvonken, Waar de booze geest in sloop. ’

Tronend op Uw koningszetel,

Pronkstuk door Uw deugd, o, Vorst! Wap Ge in deemoed, niet vermetel

Liefdevol Uw schepter torst, Zocht Gij niet in oorlogskansen, t Hoofd met lauwren U te omkransen,

Van onschuldig bloed gedrenkt: Met d’ olijftak van den vrede

Wijst Gij ’smenschen wankle schrede De uitverkoren plek der reede, Waar de hemelroem ons wenkt.

Spuigt de hel uit hare krochten, Onverpoosd belust op roof, In beur woede haar gedrochten-

Hoogmoed, Wulpschheid, Ongeloof; Ziet Ge ’trnenschdom in Zijn broosheid Op den lokzang van haar boosheid, ’ Vol van haar verwaten trots,

In beur afgoóntempels knielen, Van haar muitgeest zich bezielen. Tronen en altaars vernielen, Spottend met de wrake Gods;

Komen zwarte staatsmanslisten, Slangenbroedsel onder bloem, Recht en vrijheid U betwisten,'

Ge offert niemand Rome’s roem: Doof voor ’t dreigen, wars van ’t lokken ötaat Gij edel, onverschrokken, ’

Pal in ’t grootsch verlossingswerk,

10