BIJ DE „GEBMAOTA”

op den Niederwald.

Daar staat ze in ’t frissche groen, een beeld van macht en [glorie In houding en gelaat.

De Rijksmaagd, steunende op het slagzwaard der viktorie In ’t golvend plechtgewaad; In de opgeheven rechte ’t sprekend zinneteeken Van »’s Rijks verrijzenis”,

De gouden Keizerskroon, terwijl haar trekken spreken Van wat gebieden is. Daar staat ze, als kende ze den omvang van haar waarde,

De Wachtster aan den Rijn,

Als woelde in haar de zucht om heerscheres der aarde En krijgsgodin te zijn.

Een lange zegekreet weergalmde door de luchten En schetterde aan den Rijn:

«Gij, volkren van Euroop, zult Duitschland’s adlaar [duchten! «Zijn rijk moet grooter zijn!”

Er volgde een hoongelach; dan ’t krijgsgeschreeuw der

[Franschen; »Ter zege naar Berlijn!”... Een grafstem antwoordt: «neen, voor u geen zegekransen 1

sriuig, Frankrijk, en verkwijn! »Des vyands bliksem, als een felle geeselroede, «Versplintert u tot gruis!

»Ga leer uw fieren nek, in machtelooze woede, sZich krommen voor den Pruis !”