Het was een heldere gedachte van den auteur om in het middelste van zijn drie hoofdstukjes de stadsontwikkeling te schetsen aan de hand der, merendeels afgebeelde oude kaarten en profielen, waarvan die van Werner uit 1729 hier voor het eerst wordt vertoond. Ook zij, die het boekje niet inde eerste plaats als kenbron zullen gebruiken, omdat daar practischer uitgaven voor zijn (als Eekhoff en de voorl. monumentenlijst), zullen aan deze, nergens zoo uitvoerig bijeengebrachte kaartenserie hun vreugde beleven.

Jammer is, dat schr. het zichzelf en zijn lezers zo moeilijk heeft gemaakt, door de stof op drie ongelijksoortige noemers te brengen. Wie het boekje grondig bestudeert (inhoudsopgave en zakenindex ontbreken helaas; wel is er een lijst van illustraties), ontdekt, dat het kaartenhoofdstukje (p. 21-45) wordt voorafgegaan door één over de „Geschiedkundige ontwikkeling van Leeuwarden” en gevolgd dooreen „Wandeling langs de oude gebouwen en gevels”. Het gevolg hiervan is een soms drievoudige herhaling en voortdurende verwijzing naar wat elders overeen bepaald gebouw wordt gezegd of liever verhaald, om inde stijl te blijven van de auteur, die daarmede ongetwijfeld onze groote ambtsvoorganger Eekhoff heeft willen huldigen, wiens lezers ook nooit lopen, doch zich al dan niet op hun schreden wendende, begeven.

Het, wel bij de litteratuur vermelde, artikel van mijn hand over de oudste Leeuwarder stadsontwikkeling kon helaas niet meer inde tekst verwerkt worden, zodat wat pp. 7-9 en 22 daarover werd geschreven, ten dele als verouderd moet beschouwd worden. Enigszins verrast was ik ook op p. 8 te lezen, wat schr. uit de oorkonden van de 13e en begin 14e eeuw heeft geput. De bijzonder weinige bronnen in dezen, aan charters en kronieken anders niet armen tijd, waarin over Leeuwarden wordt gesproken, hebben mij nooit zo’n grootse indruk van de Leeuwarder handelsomvang gegeven.

De beschilderingskwestie van de raadzaal (p. 57) kan inmiddels als beslist beschouwd worden, daar bij een onderzoek vanwege het Rijksbureau voor Monumentenzorg in het belendende vertrekje onder de grauwe verf nog de oorspr. witte roccocobeschildering op rode grondverf werd aangetroffen. Ook in de raadzaal zal dit dus de oude kleur zijn geweest.

Dat de Camminga’s zouden zijn uitgestorven (p. 67) moet een lapsus calami zijn. Evenzo is het schilderij op p. 48 blijkens de tekst geantedateerd. Wie echter beseft, dat deze en dgl. kleine vlekjes (die bij een volgende druk gemakkelijk kunnen uitgevlakt) het gevolg zijn van de verschijning op een moment, dat schr. ver van zijn bronnen, temidden van ambtelijke en persoonlijke beslommeringen een, reeds enige jaren oude, kopij moest bijwerken, zal zulks gaarne vergeven en de volharding toe juichen, die tenslotte de uiteindelijke publicatie heeft mogelijk gemaakt.

M. J. van Lennep.

A. Algra, De historie gaat door het eigen dorp. Een bundel schetsen over de geschiedenis van onze Friese dorpen I, II (z.j.). Uitgave Friesch Dagblad, Leeuwarden. Prijs ƒ 7,90 per deel.

De schetsen, die de Sneeker geschiedenisleraar A. Algra inde „Sneinspetiele” van het „Friesch Dagblad” schrijft, worden gebundeld uitgegeven. Elk jaar