allround historieschrijver is een „rara avis”. De een legt de nadruk op het biologische (vgl. Botke’s geakunde van Dantumadeel), de ander meer op het sociaal-economische (vgl. Vander Wielen’s boek over Opsterland). Dat spreekt eigenlijk vanzelf. Kan er echter een geschiedenis geschreven worden zonder de mens en de bodem, waarop die mens

staat, voldoende te kennen? Men zal zeggen, dat dit de taak van de geakunde is. Ook hier waag ik weer een ketterse vraag: Is er, speciaal bij een gemeentebeschrijving, plaats voor twee dingen, een geakunde èn een geschiedenis? De mens, de Bildtker komt m.i. te weinig naar voren in Sannes’ boek. Het is hetzelfde euvel, waaraan ook vele genealogische uitgaven mank gaan. Maar ook de bodem en de economie, die op deze bodem moest ontstaan, heeft te geringe plaats. Het woord pootaardappel komt slechts twee keer in het register voor. Denk ik te veel aan de lezer, als ik speciaal bij gemeentebeschrijvingen ga pleiten voor de geakunde meer dan voor de geschiedenis? Maar kan deze geakunde slagen zonder een intense samenwerking tussen econoom, psycholoog, geograaf, bioloog en nog verschillende andere vakmensen? Een nieuwe vraag rijst dan vanzelf op: Wordt er niet te veel en te haastig gewerkt aan speciale geakundige beschrijvingen? Zou er niet meer organisatie moeten komen? Heeft het zin b.v. de kerkgeschiedenis van Wonseradeel te bestuderen zonder – om slechts dit te noemen – de problematiek van de 19e-eeuwse Waarheidsvrienden, van de 18e-eeuwse Verlichting, van het 17e-eeuwse Piëtisme, van algemene verschijnselen dus, na te gaan? Krijgt zoals het nu gaat het bijzondere niet te veel nadruk? Komt het niet vaak enigszins inde lucht te zweven? En ook: Gaande verschillende gemeentebeschrijvers niet teveel langs dezelfde paden zonder elkaar inde hand te werken? Sannes heeft heel veel verzameld en nauwgezet geordend. Waar de gewenste samenwerking er niet was, kon hij moeilijk meer geven. Zijn boek blijft een grote „Fundgrube”, niet enkel voor Het Bildt. Het is werkelijk geen verwijt, als wij zeggen, dat deze vier keurige bruine banden vooral bouwstoffen geven. Hier moet de Bildtker nu mee werken, de onderwijzer op Het Bildt moet hier zijn materiaal vinden voor de geschiedenisles. Sannes heeft gehoopt dat het zo zou kunnen, dat de liefde die hem dreef door dit boek zou worden overgedragen. Mogen land en volk van Steven Hugen dankbaar zijn, de schrijver eren, zijn werk lezen en herlezen. Moge Sannes’ boek voor ons een aansporing zijn om op betere grondslag, met andere methoden, maar met dezelfde liefde en trouw door te gaan!

J. J. KALMA.