heid, waarvan dit werk op haast elke bladzij getuigt, en de behoefte om te dienen, die ook Sannes dreef, hebben gemaakt dat over aanvankelijke bezwaren is heengestapt.

Sannes zegt inde ondertitel van zijn boek, dat hij de geschiedenis van zijn geboortestreek in verband met de algemene historie van Friesland heeft beschreven. Hij heeft gevoeld, dat geen enkele gemeente geheel zelfstandig bestaat. Het gevolg is echter geweest, dat de algemene geschiedenis soms een grote plaats inneemt en Het Bildt op de achtergrond geraakt. Het merkwaardige verschijnsel doet zich voor, dat bij het ontbreken vaneen Friese geschiedenis over bepaalde tijdvakken (b.v. de hele tijd na 1795) men voorlopig Sannes’ boek daarvoor moet gebruiken. Men denke zich echter even in, dat het ideaal verwerkelijkt wordt en elke gemeente zijn historieschrijver vindt. Moet dan telkens de geschiedenis van Friesland gereleveerd worden? M.a.w. geeft deze geschiedenis eigenlijk niet te veel? Kan het probleem anders opgelost worden dan door tegelijk ook aan een nieuwe algemene geschiedenis van Friesland te werken, zodat straks naast een dik boek over Friesland in het algemeen minder omvangrijke boeken, over de grietenijen verschijnen? Zolang er geen gedirigeerde economie is, heeft het particulier initiatief zijn recht en zijn plaats. Sannes treft in deze geen verwijt. Maar mag de Fryske Akademy op deze weg doorgaan, zonder planologie? Dit boek over Het Bildt is bijzonder rijk. Maar geeft het de „general reader” niet te veel, verwart het diens geest niet meer dan dat het verhelderend werkt ?

Dit brengt ons op een tweede probleem. Sannes geeft onzaglijk veel feiten. De samensteller van het register op diens boek, die zich met voorbeeldige ijver van zijn taak heeft gekweten, moet menige zucht hebben geslaakt. Vooral voor de familiegeschiedenis geven deze delen heel veel. Is er niet het gevaar, dat men door de bomen het bos niet meer ziet? D.w.z. moet niet de vraag gesteld worden, wat geschiedschrijving eigenlijk is, wat zij nu, in deze tijd met een sterke nadruk op het visuele (beeldstatistiek e.d.) moet zijn? Het boek heeft een dienende functie. Het omvangrijke boek kan enkel met steun van anderen worden uitgegeven. Moet daarom niet ook gerekend worden met de lezer? Wij zijn ons bewust, wellicht een vrome wens te uiten, maar wagen het desalniettemin: Zou het niet goed zijn, als een dergelijke geschiedenis tevoren door enkelen, voor wie ze geschreven werd, werd gelezen? Misschien mag hier nog een andere ketterij aan toegevoegd worden: Zou het vaak niet wenselijk zijn, dat boeken door twee mensen geschreven werden, dooreen verzamelaar en een bewerker?

Een derde kwestie: ledere auteur heeft zijn eigenaardigheden. De