1 Algemeen Nederduitsch en Friesch dialecticon dl. 2 (1874), 34. 2 G. J. Boekenoogen, De Zaansche volkstaal (1897), IV-VII.

J. van Ginneken, Handboek der Nederlandsche taal dl. 1 (1913).

4 C. B. van Haeringen, Sporen van Fries buiten Friesland. Leidse Ts. 40 (1921), 269 vlgg.

5 K. Heeroma, Ingwaeoons. Leidse Ts. 58 (1939), 198 vlgg.

6 Schönfeld’s Historische grammatica van het Nederlands 5 (1954), XLI en 78. 7 G. G. Kloeke, De Hollandsche expansie (1927), o.a. blz. 123.

8 W. J. H. Caron, De reductievocaal in het verleden (1952), 7.

Eberhard Kranzmayer, Historische Lautgeographie des gesamtbayrischen Dialektraumes (1956), Vorwort 1-2.

10 Dialect and pitch-pattern of the sentence. Proceedings of the third international congress of phonetic Sciences. Ghent 1938, 473-480.

11 t.a.p. XXXIII. 12 t.a.p. XLI.

13 Nederlandse waternamen (1955), 213-215.

14 K. Heeroma, De gm. eu in het Nederlands. Leidse Ts. 69 (1951), 185. Dez. Andermaal ceen. Leidse Ts. 70 (1952), 292 vlgg.

15 Taalatlas van Noord- en Zuid-Nederland, afl. 6, krt. 10.

16 De etymologie van kaan lijkt me nog niet duidelijk. Vgl. Leuv. Bijdr. 21 (1929), 78 vlgg. Ook het fri. kaem kan ermee samenhangen.

17 Blz. 24.

18 Een vollediger bestudering van deze palataliseringstendentie zou ook rekening moeten houden met de ontwikkeling van de verkleiningsuitgang. Voor de litteratuuropgave zie men de Historische grammatica blz. 296 vlg. Schönfeld spreekt echter op blz. 222 ook al vaneen „Friese wijze van articuleren”.

13 t.a.p. XXXVI.

20 Wieringer land en leven inde taal (1950), 173.

21 A. R. Hol, De n na toonloze vocaal in werkwoordsvormen. Bundel opstellen Prof. De Vooys (1940), 169 vlgg.; Taalatlas, afl. 5, krt. 3.

22 Onze Friese familie. West-Frieslands Oud en Nieuw 23 (1956), 106 vlgg. 23 Taalatlas, afl. 4, krt. 9.

24 Vgl. ook Dialectatlas van Friesland I (1955), 24

25 G. Karsten, Het dialect van Drechterland (1931), 63, 64, 72, 73. 26 Wieringerland 183, 185.

27 t.a.p. 194.

28 A. Pauwels, De plaats van het hulpwerkwoord, verleden deelwoord en infinitief inde Nederlandse bijzin (1953), 2 dln.