de overgang geleidelijk gebeurt, waarschijnlijk via skch. Dwz. dat de sluiting van dek verslapt, waardoor aan het eind van dek een schuring ontstaat die hier met ch is weer gegeven. Als dit proces zich doorzet ontstaat tenslotte de tegenwoordige sch. Zowel in Noordholland als in Friesland kan men deze sk gevolgd dooreen ch-achtige klank dikwijls horen.24
Hiervoor heb ik al even gewezen op de stemloze ƒ en s van het Fries, die veel overeenkomst vertoont met die van het Noordhollands. Als zoveel andere hoort dit verschijnsel tot de zuiver fonetische verschijnselen, die veel minder onder de aandacht vallen dan de fonologische. Karsten is dan ook in zijn dissertatie niet duidelijk. Hij zegt dat de uitspraak in Drechterland is als in ’t Nederlands, maar schrijft meestal ven 2.25 Over ’t algemeen kunnen we aannemen dat een wijze van uitspreken, die afwijkt van onze eigen, het eerst opvalt. Daarom ben ik overtuigd dat men in Noordholland meestal een lenis-s en -/ zegt, dwz. een stemloze klank, die zwak gearticuleerd is en dat men in Friesland inde regel een fortis-/ en -s zegt. Wieringen neemt, als ook in andere gevallen, min of meer een middenpositie in. In mijn dissertatie tekende ik enkele duidelijke gevallen van fortis-/ en -s op in sangd (zand), sinke (zinken), see (zee), soeke (zoeken), seil (zeil), faal (vaal), fing (ving), fleis (vlees), foei (veulen).26 Waar ik 2en v schreef bedoelde ik een stemloze lenis. Het verschil tussen deze beide articulaties wordt inde regel in dialectstudies van Nederlandse dialecten niet gemaakt. Voor de atlas van Noordholland inde serie Nederlandse Dialectatlassen onder leiding van Prof. Blancquaert en Prof. Pée heb ik echter wel een teken ingevoerd, daar me dit onderscheid niet onbelangrijk lijkt.
Tot de minder opvallende overeenkomsten tussen het Fries en de Noordhollandse dialecten zou ik ook nog het volgende willen rekenen. In 't Westfriesch Jaarboek van 1943 heeft Prof. Fokkema erop gewezen dat in het Fries tussen klinkers de d wegvalt als deze zich heeft ontwikkeld uiteen oude th, maar dat de duit oude d blijft. Als voorbeelden met wegval geeft hij snije, baaie, lije, mije en het werkw. roaije naast ride (rijden), brade, lade en ferrade. Het Wierings sluit hierbij aan met snije, mije, lije en brede (braden). Prof. Fokkema noemt verder het Fries of Stadfries rooie voor rode analogie naar het Hollands. Op Wieringen zegt men eveneens rooie, maarde d is nog bewaard in rodeles als naam voor rode verf.
Als laatste voorbeeld zou ik dan willen noemen het voorkomen van stemhebbende medeklinkers aan het einde. In het Fries zijn er voor-