nis van de Friezen en van de gangbaarheid van het Friese recht in Noordholland pleiten voor een Friese taal in deze provincie.
Maar op ’t ogenblik gaat het om iets anders, nl. dit: kan men in het latere en het tegenwoordige Noordhollands nog aanwijzingen vinden van die oudere Friese taal?
Wanneer het zo moeilijk is als uit de verschillende studies blijkt om het Friese substraat in Noordholland in het verleden aan te tonen, zou ik het eens op een andere manier willen proberen. Beter gezegd: ik zou een andere manier willen suggereren. Hof citeert in Estrikken nr. 17 de dichtregel: „In ’t verleden ligt ’t heden” en voegt eraan toe: „My tinkt: oarsom is ek wier”. Het is geen wonder dat juist hij hierop de nadruk legt. Hij is de man die begon met luisteren, voordat hij iets wist door studie. Maar ook anderen hebben gewezen op de belangrijkheid van het oor, o.a. Kloeke in zijn Expansie7 en Caron in zijn rede,8 Heel wat beweringen van 17e en 18e eeuwse grammatici, die men als onjuist had verworpen, kregen een waarde volle betekenis door de kennis van de hedendaagse dialecten. Zeer nadrukkelijk wees Kranzmayer verleden jaar op de belangrijkheid van het horen, van de kennis van de „Sprachbiologie” voor de geschiedenis van de klankgeografie.9 De overtuiging dat wede ontwikkeling van talen en dialecten moeten benaderen niet alleen uit het verleden, maar evenzeer uit het heden, is inde loop der jaren ook in mij steeds sterker geworden. Het oor hoort in kleine nuancen overeenkomsten en verschillen, die in het schrift niet zijn weer te geven en die dus aan het oog ontgaan. Maar juist dat oor heeft me lange tijd de Friese resten in het Noordhollands doen verwerpen. Al doende leert men echter. Tot voor enkele jaren meende ik dat ik een Nederlands sprekende Fries als Fries herkende inde eerste plaats aan zijn intonatie, inde tweede plaats aan zijn krachtige ƒ en s aan het begin. Ik dacht nl. en ik ben daarvan nog steeds overtuigd, dat de zinsintonatie van het Fries zich kenmerkt dooreen vrij vlak verloop, grotendeels op ongeveer dezelfde toonhoogte, met plotselinge, zeer sterke intervallen. Bewijzen kan ik dat niet, daar er onvoldoende materiaal beschikbaar is en het uitwerken daarvan bovendien heel veel tijd kost. Een eerste aanloop daartoe heb ik jaren geleden gedaan, voor een zeer beperkt materiaal.10
Wat betreft / en s: het zuiden, van ons land zal inde regel hier een duidelijk stemhebbende medeklinker, dus een s enz produceren, het zuidelijke Noordhollands heeft, net als het Fries, een stemloze medeklinker. Deze moeten we dus ook schrijven met ƒ en s, maar in Holland horen we vaker een lenis, een zwakker gearticuleerde klank.