pond wordt beboet, dus vier maal zo zwaar wordt gestraft als hij, die slechts brandgevaar veroorzaakt.

De stedelijke overheid oefent periodiek controle uit op de naleving der brandweerverordeningen. Dat blijkt uit cap. XLIII van het Bolswarder stadboek van 1455, dat zegt: „Zoe sell Recht ende Raedt des jaers vierwerff om die stadt gaen van huys toe huys ende besien den schorstienen, fuursteden, ouenen, thieren ende brouhuysen...”.14

Tot nu toe kwamen alleen delicten ter sprake, bestaande uit „nalaten”. Het „doen” komt aan de orde inde artikelen 210 en 206 van het Sneeker stadboek van 1456. „Soe wie den anderen quetzet inden brande mit enigerhande instrumente in vechtelicken saicken, die salt hem beteren by Schepenen raede” – aldus het eerstgenoemde artikel. „Vechtelicke saicken” zijn uiteraard onverenigbaar met de stadvrede. Krachtens art. 118 wordt verwonding in Sneek niet minder dan vijf maal zo zwaar gestraft als in Wymbritseradeel, de grietenij, van welke de stad in juridisch opzicht een dochter is15: „Alle wondinghen zullen wesen vyfboet nae des Deels boeten...” Welnu, de strekking van art. 210 is, dat de Sneeker schepenen bij de berechting van verwonding in geval van brand niet gebonden zijn aan dit „vyfboet”, maar een nog zwaarder straf mogen opleggen. Evenals in sommige Westfriese steden treedt te Sneek bij brand blijkbaar een bijzondere vrede in, die neerkomt op een verhoogde rechtsbescherming16, anders gezegd: op een tijdelijke versterking van de stadvrede.

Tenslotte art. 206: „Soe wie brandt maicket bynnen Sneeck met zyn vuer, die verboert acht pondt... Ende waert saeck dattet huys, daer die brandt in gemaicket wordt, alheel verbrande, ofte meer hnysinge, soo waere hy zyn borgerscip quyt ende iaer ende dach die stadt verboert, ten waer saeck dat die Scepenen ende Raedt hem die stadt weder gheuen wolden”. Ontpoortering en verbanning betekenen uitsluiting uit de stedelijke gemeenschap, resp. de jure en de facto. Deze sancties zijn typerend voor het karakter van de burgerij als quasi-sibbe. Het is duidelijk: de stedelijke brandweer in het laatmiddeleeuwse Friesland krijgt pas haar volle reliëf, als zij gezien wordt tegen de achtergrond van de stadvrede, de door het recht beschermde saamhorigheid tussen de burgers.

Leiden.

Mr. K. de Vries.

14 Vgl. Bolsward, 1479, 49; Sneek, 1456, 204. 15 Vgl. A. S. Miedema, a.w., blz. 10.

16 Vgl. K. J. Frederiks: „Het Oud-Nederlandsch Strafrecht”, I (1918), blz. 176.