uitsmering van de gezamenlijke dorpslasten over de gehele gemeente voor hen een verzwaring betekende.

De interpretatie van het begrip „gemeente” kwam dus in het middelpunt van de strijd te staan. In het begin van de jaren ’6O was Eernewoude niet bij machte de onkosten van het lager onderwijs te dragen. Gedeputeerde Staten waren van mening, dat Art. 36 der wet op het Lager Onderwijs van toepassing was, dat inhield: „indien Wij, na onderzoek door Ged. St., en de Provinciale Staten gehoord, oordeelen, dat eene gemeente door de uitgaven, tot een behoorlijke inrichting van haar lager onderwijs vereischt, te zwaar zou worden gedrukt, wordt, hetgeen ten laste der Gemeente zal blijven, door Ons bepaald en in het overige door de Provincie en het Rijk, elk voor de helft, voorzien.”

Gedeputeerde Staten zeiden: „Art. 36 is hier van toepassing, dus moet het ontbrekende van de dorpsmiddelen (gemeente = dorp) door Rijk en Provincie worden gedragen”. „Neen”, zeiden Provinciale Staten, „de Wet spreekt uitdrukkelijk van „eene gemeente” en dus kan men het artikel niet van toepassing verklaren op de „afdelingen eener gemeente” (dus de dorpen). De laatste zienswijze werd voortaan gevolgd. De onderhavige gemeente, Tietjerksteradeel, moest de kosten van het onderwijs in Eernewoude voor zijn rekening nemen, waartoe zij financieel in staat was.

Samenvatting

Armenzorg, onderwijs en na 1850 ook de aanleg en verharding van

wegen legden op de afzonderlijke dorpen een last, die zij op de duur niet meer konden torsen. Zij waren aangewezen op overheidssubsidie. De oude dorpsautonomie, die de basis vormde van de eigen admini-

straties, werd door de volgende oorzaken ondermijnd:

1. Het systeem Grietenij/Gemeente -f dorp werd doorkruist door landelijke voorschriften, die alleen „gemeenten” kenden. Dit kwam zeer sterk tot uiting bij onderwijs en armenzorg.

2. De algemene malaise inde eerste helft van de 19e eeuw en de crisis van 1880 in 1878 had de draagkracht van de Gemeenten al haar uiterste grens bereikt waren oorzaak, dat de dorpen hun typische dorpsuitgaven niet meer uit eigen middelen konden betalen. De gemeente moest bij springen, maar wilde dan ook meteen een vinger inde pap hebben. Er kwamen ingewikkelde regelingen, hoeveel elk dorp toebedeeld kon krijgen uit de gemeente kas om de eigen tekorten te dekken. Dit waren de zgn. „verbandregelingen”, ontworpen door de Gedeputeerde Staten en goedgekeurd door de Kroon voor de duur van 3 jaar.