onderstandsdomicilie bepaald, „dat, krachtens door den Koning daaromtrent genomen beschikkingen, ten opzichte dier wet, de Friesche dorpen moesten worden beschouwd als Gemeenten”. De wetgever erkende dus hiermee de bijzondere positie van de Friese dorpen als „onderafdelingen” van de grote Grietenijen met hun eigen autonomie van ouds. Dit sloot echter voor de dorpen zelf in, dat nu op elk afzonderlijk een last bleef rusten, die de dorpen elders in Nederland gezamenlijk droegen in „gemeente”-verband. En dit woog juist des te zwaarder in grote gemeenten met grote verschillen in welvaart der individuele dorpen of „afdelingen”.

Tegelijkertijd werden bij deze wet de act en van indemniteit of readmissie afgeschaft. Tijdens de Republiek nl. waren de bedeelden aan allerhande beperkende maatregelen onderworpen, o.a. ten aanzien van hun bewegingsvrijheid. Het dorp eiste toen, alvorens een nieuwe bewoner toe te laten, het bewijs, dat hij niet armlastig was, of een verklaring van het armbestuur der vorige woonplaats, dat dit garant voor de man bleef, hem eventueel weer terug zou nemen, wanneer zijn aanwezigheid in het nieuwe dorp door later optredende armlastigheid, niet meer gewenst werd geacht (Readmissie). De Wet van 1818 schafte deze acten af, kennelijk met de bedoeling om de binnenlandse migratie te vergemakkelijken, speciaal ook naar streken, waar werk te vinden was.

De onderstandsplicht nu rustte op de woongemeente (woondorp in Frl.); wanneer hij daar langer dan 5 later 4 jaar woonachtig was geweest. Was dit niet het geval, dan was bij armlastigheid verhaal van de onderstandsgelden mogelijk op de geboortegemeente (-plaats). Daar een-en-ander via het Grietenij bestuur behandeld moest worden, zag speciaal de Gemeenteontvanger zich met een enorme rompslomp belast.

Dit werd met het in-werking-treden van de Armenwet van 1854 nog erger. Toen werd verhaal van onderstandsgelden mogelijk op de geboortegemeente (-dorp), ongeacht de tijd, die de armlastige in zijn huidige woongemeente (-dorp) had vertoefd. Wij zullen ons hier niet verdiepen inde slimmigheden en chicanes, die bedacht werden om zoveel mogelijk de armen van zijn eigen verantwoordelijkheid af te schuiven. Het zou veel te ver voeren. Hoofdzaak is, dat wij nu de strijd krijgen tussen de „rijke” en de „arme” dorpen binnen eenzelfde gemeente. Een soort hardnekkige „koude” oorlog. Het kwam voor, dat binnen dezelfde gemeente in het ene dorp 8 tot 10 % aan hoofdelijke omslag van het inkomen moest worden betaald en in het andere 2% ,1 % of niets! Er waren dorpen, waar de arbeiders niet de gelegen-