leengoederen, waaruit voorheen pastoor en vicaris hun inkomsten trokken, kwamen met de revenuen na 1580 ten goede aan het onderhoud van de predikanten, schoolmeesters en de alimentatie en het onderhoud van de armen of kregen een andere bestemming van liefdadig of kerkelijk karakter (ad alias pias causas).
De administratie werd opgedragen aan de notabelste personen van het dorp, waarvoor in het algemeen de kerkvoogden werden genomen, die dus deze goederen, samen met het voormalige patroonsgoed, beheerden. De kerkvoogden kregen daarmee meer financiële armslag voor de armenverzorging. Toch was er dikwijls nog aanvulling nodig inde vorm van het „oortjesgeld”, de „dorpsdaalder” enz. In het algemeen was er geen aparte armenverzorging, maar deze groeide langzamerhand, waarmee ook het ambt van armvoogd steeds meer een zelfstandige functie werd.
Tot de taken en financiële verplichtingen van het burgerlijk dorp bleven als voorheen behoren:
a. Bemoeiingen op het terrein van de waterstaat, de dijken en water-
keringen.
b. Op landbouwgebied, voorzover er nog marken of grote Meenschar-
ren bestonden.
c. De administratie en justitie in het dorp als onderdeel van het
Nedergerecht. Sinds de invoering van het centraal gezag onder Karei V was het met de „buitenlandse politiek” van de dorpen
afgelopen.
Ook na de Reformatie waren althans inde geheel Nederduits-Gereformeerd geworden dorpen, de leden van de kerkelijke gemeenschap weer precies dezelfden als de leden van het burgerlijk dorp. De scheidslijnen tussen burgerlijke en kerkelijke administratie waren ook nu niet scherp getrokken en beide terreinen hadden té veel raakvlakken gemeen om hier-en-daar niet inéén te vloeien. Men leest van kerk- en dorpsbezit en van kerke- en dorpsschulden. Er zijn geen voorbeelden, dat kerkvoogden ook wel optraden als vertegenwoordigers van het burgerlijk dorp. Ondanks overgangen van de ene administratie inde andere, moet er toch zeer zeker in principe een scheiding hebben bestaan tussen hetgeen de taak werd geacht van het dorp als kerkelijke en als burgerlijke gemeenschap. Soms vinden wij, dat het onderhoud van het eigenlijke kerkgebouw hoorde tot de financiële taak van de kerkelijke gemeenschap en dat van de toren tot die van het burgerlijk dorp. Geen voorbeeld kan duidelijker tot uitdrukking brengen dan dit, hoe dicht beide verantwoordelijkheden naast elkaar lagen!