moment het hoe-en-waarom van de verschuiving, die zich inde loop van de 19de eeuw heeft voltrokken van dorpstaak naar taak van de gemeente als grotere administratieve eenheid, van dorps- naar gemeentelijke autonomie. De aanleiding daartoe vormde n.l. een kortgeleden gehouden onderzoek inde Friese Wouden naar de ontstaansgeschiedenis van de Verenigingen van Plaatselijk- of Dorpsbelang, wanneer deze waren opgericht, welke de redenen waren, die indertijd de initiatiefnemers tot oprichting deden besluiten, welke functie zij toen en thans inde dorpsgemeenschap verrichten. Toen kwam als vanzelf de vraag naar voren, inhoeverre deze Verenigingen van Dorpsbelang beschouwd mochten worden als een restant van de inmiddels officieel verdwenen dorpsadministraties, als een poging om nog iets van deze oude zeggenschap-in-eigen-kring te bewaren en te handhaven om op deze wijze uitdrukking te kunnen geven aan bepaalde verlangens en wensen, die de dorpsgemeenschap als geheel beroeren en ter harte gaan. Het bleek namelijk, dat in sommige dorpen de oprichting van enkele Verenigingen van Plaatselijk Belang of Commissies van Dorpsbelang ongeveer in dezelfde tijd als de opheffing der oude dorpsadministraties viel. Onze voorlopige indruk echter is ,dat een rechte lijn terug van dorpsbelang naar dorpsadministraties, die tussen 1860 en 1914 geleidelijk zijn opgeheven, niet is te trekken, ook al bestond één der voornaamste onderdelen van de dorpstaak uit de armenzorg en al vonden de oudste Verenigingen van Dorpsbelang hun oorsprong in commissies van Werkverschaffing inde crisisjaren van 1890. Deze hypothese liet zich niet door feiten bevestigen, hoe verleidelijk zij ook was.
Maar hoe dan ook: het onderzoek naar de dorpsadministraties bracht ons steeds meer tot de overtuiging, dat een nadere studie van de administratief-rechtelijke en financiële verhouding gemeente-dorp eigenlijk niet gemist kan worden als achtergrond voor de vele veranderingen, die zich inde 19e eeuw op het Friese platteland voltrokken. Wij konden daarvoor teruggrijpen op enige voortreffelijke bijdragen,
1 Wij noemen: Dr. O. Postma, ~It Fryske Doarp as tsjerklike en wraldske ienheit”. 1953; Mr. J. G. van Blom, „Overzicht van de Inrichting en de bevoegdheid der plaatselijke Besturen in Friesland sedert 1795”, 1890; Petrus Wierdsma, „Verhandeling over het Stemrecht in Friesland”, 1792; A. A. F. van Panhuys,' „De Friesche Landgemeente, Art. 217 der Gemeentewet”, 1869; De Grietmannen in Friesland” 1848; „Het Grietmanschap ontmanteld”, 1849 (uitgegeven op last van de Bildtsche Vereniging „Hervorming zonder Wanorde”); M. P. van Buy tenen: „De Grietenij Idaarderadeel, 1947; A. J. Looxma van Welderen Rengers: „De plaatselijke belastingen der Gemeente Menaldumadeel inde 19e eeuw”, 1911.