De oorlogshulp blijft echter slechts matig; de geldelijke steun is geheel onvoldoende. Het is begrijpelijk, dat het Amerikaanse Congres onder die omstandigheden zoekt naar aanknopingspunten met de Republiek der Verenigde Nederlanden en wel in het bijzonder met het machtige geldcentrum: Amsterdam, dat reeds een groeiende belangstelling voor het nieuwe Amerikaanse afzetgebied toont. John Adams, aanvankelijk te Parijs gedetacheerd, wordt naar de Nederlandse Republiek gezonden (1780). Zijn correspondentie, ook zijn „geheime briefwisseling” (hoe betrekkelijk is toch elk „geheim”!), is bewaard gebleven en later gepubliceerd. Adams schrijft aan Franklin: „Men heeft ons geraden Holland eens te toetsen. Doch, hoezeer Holland thans niet op de beste voet met Engeland en ons crediet in Europa door onze laatste voorspoed zeer gerezen is, kan van de leening vooreerst nog niet komen”.

Inderdaad, de situatie voor de Republiek der Ver. Nederlanden is wel moeilijk. Door oude verdragen (1674 en 1678) aan Engeland gebonden, is de Republiek, in het bijzonder nu Frankrijk inde strijd betrokken is geworden, geenszins vrij, om de „rebellen” hulp, in welke vorm ook, te bieden. Er valt echter bij een grote groep in ons volk een snel toenemende belangstelling voor de Amerikaanse zaak waar te nemen. De democraten, later de patriotten, betuigen openlijk hun sympathie met de „vrijheidsstrijders”, zoals de „rebellen” nu worden genoemd. (Wij kennen thans deze naamswisseling ook in omgekeerde volgorde, helaas). Men bespeurt tegelijkertijd de handelsvoordelen. Deze mengeling inde aard der sympathie kan men duidelijk beluisteren inde predicaties van de doopsgezinde predikant Vander Kemp te Leiden, die zijn gemeente voorhoudt: „In America is de Heilzon opgedaegd, welke ook ons zal bestraelen, als wij willen . . . America alleen kan onze Koophandel, onze zeevaert doen herleven; America alleen kan onze fabrieken opnieuw doen bloeien . . .!”

Met een slecht uitgeruste vloot en de overzeese bezittingen vrijwel onbeschermd huiverden de Staten-Generaal voor een openlijke breuk met de machtige zeemogendheid Engeland. Men trachtte een neutraliteitspolitiek te volgen, en opende nadere onderhandelingen over de oude verdragen van 1674 en 1678. Enerzijds streefden de Edel Hoog Mogenden naar een zo gering mogelijke belemmering onzer scheepvaart, ook op Amerika, maar anderzijds wensten zij niet te treden inde consequenties van steun aan Engeland inde strijd tegen Frankrijk. Er zat geen vaste lijn in dit beleid en reeds spoedig zouden de gevolgen daarvan zich doen gevoelen.

Als voorwaarde voor directe financiële hulp aan Amerika werd door