ARISTO- MAART 1939 .

Nocturne

Laat inde herinnering, die zij mij gaf haar mond als zachte roode stralen zijn, laat eenmaal de bokaal vol wijn nog glinstren hare wolkenschoone pracht, laat haar als die verhalen zijn...

Ik wensch haar vroom, laat zij het leven proeven, ik wensch haar sterk, en als een treurwilg rein, ik wensch haar kuisch, ’k zal door den nachtwind loeven en luisteren of dat haar schreden zijn ;

’k zal mij stil om haar geluk bedroeven.

Want schooner wordt het toch, nadat men heeft verloren; geen teederheid verreint, die niet uit leed ontstaat: geenaardsche vreugd duurt lang.de klanken die haar storen zijn rauw en geil, ’t verzinken desolaat; maar in ons ruischt en eeuwig onverloren blijft het maar ruischen, wat ons ook peitst en slaat een eeuwge teederheid, ’t lied waaruit wij zijn geboren, dat honderd maal verplet, weer honderd maal opstaat.

PAUL HAIMON