MAART 1939 ARISTO-

De Dood

(la mort)

Emile Verhaeren

Met vale wagens, zware kisten, waarvan duf laken hangt als lood, door morgens en door middagmisten passeert de dood.

Met zwarte praal, en staat’ge drommen, trage muziek, omfloerste trommen, gedragen of geschraagde baren, versierd met kwast en kandelabers verbreidt de dood zijn trage mare.

Onder portieken, dof beschenen van nachtelijke edelsteenen, wachten de kisten met haar tranen van zilverslagwerk en emblemen, op ’t uur waarin als laatst vermanen men 't slaan der klokken zal vernemen. Het uur, dat valt, kort afgebroken, het uur, dat eind’lijk heeft gesproken, bij iederen slag, in d’oogenblikken. dat op de huizen stort als snikken.

Versierd en opgesmukt en onder den plotselingen orgeldonder, die lijkt het al te onderdelven... zoo troont de dood, gehuld in duister, gelijk een vorst in kouden luister onder den koepel der gewelven. Doodstille toortsen staan plechtstatig rondom de katafalk verlicht met engelen, die als triomfaters zich heffen, zwijgzaam en geducht, bazuinen stekend inde lucht. De leegte inde kruisbeuk schijnt nog grooter en van verre kwijnt een koor van kinderstemmen, zwak, langs de verrijzenis der ramen... De muren met hun hoog beamen gaan opwaarts, als een wit mirakel rondom het formidabel blok van het koel rustend tabernakel. Gehuld in zwart en zwijgend, eenzaam, zoo gaat de doodde straten door,