MAART 1939 ARISTO-
deze twee dingen gelijktijdig op verschillend terrein voor.” 6) Een historicus, die zijn stof onbevooroordeeld bestudeerde, kon dan ook categorisch verklaren: „Het geloof aan een constante vooruitgang van de menschelijke beschaving is een gevoels-postulaat, niet iets wat de geschiedenis ons leert.” 7)
Zoo beteekent de Christelijke Beschaving der Middeleeuwen zeer zeker een „vooruitgang" op geestelijk gebied tegenover die van het ondergaande Romeinsche Imperium, de moderne beschaving is daarentegen op geestelijk gebied verre de mindere van de Middeleeuwen, Anderzijds is er inde moderne beschaving zeer zeker een „technische” vooruitgang, in snelheid en hoeveelheid van productie en verkeer, doch inzake de qualiteit, de „zuiverheid", der voortbrengselen staat zij achter bij het Middeleeuwsche, zelfs bij het contemporaine Oostersche, traditioneele handwerk. 8) Ook hieruit blijkt ten duidelijkste, dat het blinde geloof in DE vooruitgang van DE beschaving, een bij-geloof, een superstitie is.
Zooals de door ons geschetste oorsprong en inhoud van de vooruitgangsidee reeds duidelijk maakt, vervult het, inde moderne individualistische en materialistische Europeesche beschaving, de functie, die inde Christelijke beschaving der Middeleeuwen door den Godsdienst werd vervuld.
Toen was een hoogere wereld de basis van het menschelijke kennen en van de menschelijke activiteit; was deze er niet alleen de basis van, maarde voedingsbron, de norm en het einddoel. Met het Renaissancistische individualisme, wordt deze hiërarchie verbroken, verdwijnt de daadwerkelijke ondergeschiktheid aan, en afhankelijkheid van, hoogere Beginselen voor een steeds toenemend besef van onafhankelijkheid en souvereiniteit der afzonderlijke gebieden van het menschelijk kennen, willen en handelen. De mensch wordt een autonome entiteit en waar nog hoogere Beginselen erkend blijven, wordt dat meer en meer een louter theoretische be-0) Ibid. blz. 26. 7) Ed. Meyer. Histoire de I’antiquité. I, Paris 1922, blz. 198. 8) De moderne ïechniek is daarom nog niet een rechtlijnige en alzijdige voortzetting van de oudere ! Wij herinneren er slechts aan, dat de samenstelling van het „Grieksch vuur” verloren is gegaan met den ondergang der Byzantijnsche beschaving ; dat men, met al zijn technische „vooruitgang", niet in staat is, om het purper der Ouden te vervaardigen of te imiteeren en dat men evenmin in staat schijnt te zijn, om twee steenen oppervlakken van 10 Meter lang, zoo zuiver op elkaar te doen passen, als het geval is bij de Groote Pyramide. (Voor dit laatste geval cf. Abbé Th. Moreux. La Science mystérieuse des Pharaons, Paris, z.j., blz. 14). Dergelijke feiten, die naar believen vermeerderd kunnen worden, bewijzen dat de alzijdige en continue vooruitgang der beschaving, zelfs op technisch gebied, een fictie is.