MAART 1939 ARISTO-

modernen tijd... De beschaving, dat was dus de trap van ontwikkeling en vervolmaking, waartoe de europeesche landen inde negentiende eeuw gekomen waren. Deze term, die door iedereen begrepen werd, ofschoon hij door niemand werd gedefinieerd, omvatte tezelfdertijd den materieelen vooruitgang en den zedelijken vooruitgang, de eene steunend op den andere, de eene vereenigd met den andere, onscheidbaar. De beschaving was tenslotte Europa zelf, het was een brevet dat de Europeesche wereld zichzelf uitreikte.” 3)

Bainville noemt, op gezag van Littré, Turgot als den eersten schrijver, bij wien het woord „beschaving” voorkomt en deze is ook, naar onze meening, een sterke stuwkracht geweest onder de „philosofen” van de vooruitgangsidee, zooals o.a. blijken kan uit zijn rede: „Sur les progrès de I’esprit humain”, uitgesproken bij zijn installatie als prior van de Sorbonne in 1750.

Onder de Utopisten, noemen wij nog Saint-Simon, die leerling van Rousseau was, maar die „wel verre van te meenen, dat de gemeenschap den mensch bederft, den menschelijken vooruitgang in een steeds beter georganiseerde maatschappij gepredikt heeft”. 4)

Doch de eigenlijke grondlegger der leer van den totalen vooruitgang is Fourier geweest, bij wien Bainville in ’t hierboven gegeven citaat reeds den oorsprong van het bijgeloof aan „DE Beschaving ontdekte. Fourier immers brak met de opvattingen van zijn tijd, in datgene wat hij als een belangrijke ontdekking beschouwde (zoo belangrijk, dat hij van zichzelf zeggen durfde: „Exegi monumentum aere perennius”), namelijk in zijn stelling dat „de aantrekkingskracht, de wet welke de stoffelijke wereld beheerscht, ook die van de geestelijke wereld is”, zoodat, volgens hem, de wereld door die aantrekkingskracht ineen beteren toestand zal overgaan. Wij zien bij hem wel zeer duidelijk den invloed van het materialisme, dat eveneens inde achttiende eeuw ontstond, en het is wel uiterst veelzeggend, dat heel de leer van den vooruitgang juist berust op een transponeeren naar geestelijk (intellectueel, moreel en godsdienstig) gebied vaneen vooruitgang die op louter stoffelijk gebied werd geconstateerd; derhalve een in wezen materialistische leer, op een practisch materialisme dus.

Het latere historisch materialisme berust dan ook geheel en al op een gelijkaardige transpositie en zoowel de bolsjewisten als de socialisten zijn nog steeds het bolwerk der leer van den vooruitgang, bij hen een term, waaraan hypnotische kracht verbonden is. Ook

3) Jacques Bainville. Art. „L'avenir de la Civilisation". Gecit. naar R. Guénon. Oriënt et Occident, Paris, z.j. blz. 23-24. 4) m, Leroy. La Vie du Comte de Saint Simon. Paris, z.j„ blz, 64.