ARISTO' MAART 1939

Het Bijgeloof aan „De Vooruitgang"

Van de vele, welig op het individualisme woekerende, vormen van bijgeloof, die de werkelijkheid als het ware met een maskeradepak vermommen en de moderne wereld overleveren aan het Fata Morgana eener ondergaande beschaving, is het bijgeloof aan „De Vooruitgang wel de ergste belemmering voor het bereiken van de Waarheid, die „vrij maakt”. Want dit bijgeloof drukt zijn stempel op alle methoden, volgens welke de moderne wereld oorsprong, doel en beteekenis van het bestaan en van de menschelijke activiteit, doorgronden en verklaren wil; vergiftigt deze dus vanaf hun grondslagen. Het blinde, redelooze en zelfs fanatieke geloof in het laïeistisch dogma van „De Vooruitgang”, is een bij-geloof inden stricten zin van het woord, daar het op geen reëele gronden berust. De opvatting immers, dat het bestaan, de wereld, de menschheid en de beschaving ineen toestand van altijddurende „vooruitgaande ontwikkeling verkeeren; d.w.z. dat alles en alles uit den laagst-mogelijken en meest rudimentairen toestand, welken men zich voor kan stellen, naar een steeds hooger niveau van vermogens, kennis, beschaving, moraal, techniek, enz. is uitgegroeid en (doorheen de. volgens deze opvatting, overweldigende hoogte die de moderne Europeesche beschaving reeds heeft bereikt) nog steeds doorgroeiende is naar een zeker summum van volmaaktheid, deze opvatting is geheel onjuist en illusoir. Zulk een absoluut opgevat idee van vooruitgang is in strijd met de metaphysische Beginselen; is dus in strijd met alle bekende Tradities, met de historische en contemporaine werkelijkheid en met het redelijk inzicht. „Vulgus vult decipi”, dat wisten de Ouden reeds, maar aan de moderne individualistische beschaving bleef het voorbehouden deze wetenschap op zulk een schaal te misbruiken, dat wij zelfs vaneen „collectieve hallucinatie” kunnen spreken, waarin de ijdelste waandenkbeelden met een bijgeloovig fanatisme aangehangen en vereerd worden. De conclusie, een bewust of onbewust „ergo decipiatur”, ligt ook aan het geloof in „De Vooruitgang ten grondslag, dat steevast het groote woord is, als de massa in beweging moet worden'gebracht of als argumenten ontbreken. Een helder inzicht is dus, hier meer dan ooit, een eerste voor-

waarde voor een bevrijding uit de groote illusie, die de tragische ontplooiing van de duistere en verterende mogelijkheden vaneen al te menschelijk mensch-zijn, als een „vooruitgang” aanziet en te midden van haar ineenstorting nog uitroept: „Onze beschaving on-