en de Vereeniging van Nederlandsche Arbeidsbeurzen tot op zekere hoogte een gelijk doel beoogen en laatstgenoemde Vereeniging reeds lid is van den N. W. R. is besloten de Vereeniging van Directeuren van Arbeidsbeurzen niet uit te noodigen als lid van den Werkloosheids-Raad toe te treden.
„Tijdschrift van dan Nederlandinhen Werk‘ loosheìds-Band. ‘
Tengevolge van hetbesluit van den Raad op 30 Juni 1917, waarbij de Nationale Vereeniging tegen de Werkloosheid op haar verzoek van het secretariaat en penningmeesterschap van den Werkloosheids-Raad ontheven werd, heeft de Werkloosheids-Raad sinds 1 Jan. 1918 de uitgaven van het Tijdschrift ook voor zijne rekening genomen. Daar het Tijdschrift voordien reeds het oificieele orgaan vanden Werkloosheids-Raad was,‘ heeft ‘dit in het Wezen van het Tijdschrift geen verandering gebracht. Slechts de titel is gewijzigd en luidt thans: „Tijdschrift van den Nederlandschen Werkloosheids-Raad”.
Evenals het vorige jaar verscheen het Tijdschrift maandelijks in een totalen omvang van 967 pagina’s met een oplaag van 935 exemplaren.
Arbeidsreserven, j wachtgeld, garantieloon
Gelijk in het vorig jaarverslag werd medegedeeld, werd aan het Kon. Nat. Steuncomité verzocht te willen bevorderen: 1°. dat door de plaatselijke C0mité’s bij het bepalen van het bedrag van den finantieelen steun aan hen, die uitkeering ' uit een werkloozenkas ontvangen, het bedrag van deze uitkeering slechts voor de helft in mindering zou worden gebracht ; _ ‘ l
2°. dat aan de uitgetrokken leden eener werkloozenkas boven de gewone uitkeering door de plaatselijke comité’s een bijslag zou worden gegeven van minstens 25% van het bedrag, vroeger door hen uit de werkloozenkas genoten.
Voorts werd aan den Minister van Waterstaat verzocht te willen bepalen, dat bij de toepassing van de reglementen der kassen, het bedrag dat het wachtgeld of garantieloon minder is dan het normale loon, beschouwd zou mogen worden als gederfd tengevolge van gedeeltelijke werkloosheid, en het wachtgeld dus zou mogen worden aangevuld met een uitkeering uit de werkloozenkas.
Als gevolg van een en ander is door de Uitvoerende Commissie van het Kon. Nat. Steuncomité ter kennis gebracht van de plaatselijke comité’s, dat er harerzijds geen bezwaar tegen bestond, dat bij de bepaling van het bedrag van den finantieelen steun aan hen, die uitkeering uit een werkloozenkas ontvingen, het bedrag van deze uitkeering voor minstens deel niet in mindering wérd gebracht.
Aan het verzoek om aan de ~uitgetrokken” leden een bijslag te geven van 25% van het bedrag, vroeger door hen uit de werkloozenkas genoten, werd door het K.N.S. niet voldaan.
De quaestie van de aanvulling van het wachtgeld met een