mer, hetzij in, hetzij buiten deze vergadering, het oneens kan zijn is dit: noch de werkgever, noch de werknemer mag bij het stellen van zijn eischen aan het bedrijf uitsluitend letten op zich, op egoisme. Het is dunkt mij ontegenzeggelijk waar, dat hij daarbij steeds voor oogen behoort te hebben de vraag van het algemeen welzijn, dat daarbij in het spel komt. In hoeverre dat nu in de-practijk inderdaad geschiedt, daarover hebben wij hier natuurlijk niet te spreken. De geachte allerlaatste spreker heeft gezegd: dat beginsel hebben wij in Katholieke kringen voortdurend verdedigd. Dat was mij niet bekend, maar ik wensch daar toch bij te voegen, dat dit beginsel, op den bestaanden voet van organisatie, niet anders is dan wat men in Engeland noemt industrial partnership, d.w.z. de medezeggenschap van den werknemer bij de organisatie van den werkgever. Op welke wijze ik mij nu ook de socialiseering van het bedrijf voorstel, ik kan mij niet voorstellen, dat daarbij industrial partnership in toepassing kan worden gebracht. De geachte adviseur zeide n.1., dat hij een verschil maakt tusschen hetgeen tot dusverre onder staatssocialisme werd verstaan en de socialiseering zooals hij die opvat. Het kan zijn dat het aan mij ligt, maar ik heb inderdaad de draagkracht van die nuanceering, gelijk hij het noemt, niet begrepen. Ik versta onder socialiseering eenvoudig dit, dat de Staat, de Provincie of de Gemeente, alzoo de publiekrechtelgke rechtspersoon, uitsluitend en alleen het eene of andere bedrijf ter hand neemt. Wanneer men een ander begrip er van heeft moet men dat niet noemen socialiseering, want dan is het iets anders, en nu begrijp ik inderdaad niet, op welke nuanceering van het begrip socialiseering de geachte spreker zich beroepen kan.

M. d. V.! De geachte adviseur heeft gemeend dat ik tegenover hem sta. Wat het leidend beginsel betreft, ik zeide het zooeven reeds, zullen wij het wel allen met hem eens zijn. Ik behoef waarlijk niet te zeggen, dat ook ik het daarin met hem eens ben, het leidend beginsel n.1.: verban het egoisme en stel daarvoor in de plaats het letten op het algemeen welzijn. De vraag is echter, of de toepassing van dat algemeene beginsel op de bedrijven door publiekrechtelijke personen (Staat, Provincie en Gemeente) zal lijden tot bestrijding van de werkloosheid. En op die cardinale vraag, want dat is de vraag die wij vandaag bespreken, antwoord ik: neen. De werkloosheid wordt daardoor niet bestreden, doch in de hand gewerkt. Ik heb dat, naar ik hoop, niet gezegd als een algemeenheid, als een stelling, maar ik heb getracht dat te wijzen, en daarop heb ik tot mijn leedwezen geen antwoord gekregen. Wellicht zal dat antwoord nog later komen, wij krijgen hetgeen hier verhandeld is later in geschrifte, maar tot dusverre heb ik op mijn bezwaren geen ant'yvoord gekregen.

Ten slotte nog een enkel woord over den heer Veraart. Het eenige antwoord dat ik gekregen heb op mijn bezwaren ten