De Vookzittee; De tyd is reeds ver gevorderd, maar in welke richting gaat uw opmerking?

De heer Eoeïenhokst : M. d. V.! Het debat heeft er toe geleid, te spreken van de opvattingen van de Katholieke sociologie, maar die opvattingen zijn m. i. verkeerd weergegeven, doordien zij niet vertegenwoordigd zijn door dengene die die opvattingen moest verdedigen. Voor den aanvang der vergadering heeft de heer Geeeitsz mij gevraagd, of ik de taak van prof. Vebaaet wilde overnemen. Onvoorbereid als ik was heb ik daarop niet dadelijk een beslissing durven nemen, maar nu het debat in deze banen is geleid acht ik het op zijn plaats, eenige misvattingen uit den weg te ruimen die niet alleen betreffen prof. Vbsaaet, maar een groote groep. Tenzij U, M. d. V., het meer gewenscht mocht achten de vergadering te verdagen totdat prof. Veeaaet de gelegenheid zal hebben om hier aanwezig te zijn en zijn eigen standpunt te verdedigen. Ik zeg dit te eerder, omdat ik mij in andere vergaderingen heb doen kennen als een tegenstander van het standpunt van prof. Veeaaet. Ik acht het wel van belang, de vergadering voor te leggen.

De Vooezittke: Vindt de Vergadering goed, dat ik den heer Koetenhoest de beschikking geef over, zij het dan een beperkten spreektyd? Zoo ja, dan zal ik den heer Koetenhoest, ofschoon ik het op prijs zou hebben gesteld wanneer hp 4ich eerder had aangemeld, thans de gelegenheid geven om het woord te voeren, maar voor niet langer dan 10 minuten.

De heer Koetenhoest : M. d. V.: De reden waarom ik mij niet in eersten termijn heb opgegeven voor debat lag hierin dat ik, zooals ik reeds zeide, dat ik bekend sta in mijn partij als een tegenstander min of meer van prof. Veeaaet’s denkbeelden omtrent de economische bedrgfsorganisatie. Ik heb toch nu het woord gevraagd, omdat hier voortdurend die economische bedrijfsorganisatie van prof. Veeaaet vereenzelvigd is met hetgeen leeft in Katholieke kringen. De grondslag zooals prof. Veeaaet die heeft gelegd vindt weerklank in hetgeen Katholieke sociologen sinds zestig jaren hebben verkondigd, n.l. de solidariteitsgedachte, tegenover den klassenstrijd. Echter voldoet de uitwerking, zooals wij die zien in het drukkersbedrijf, niet geheel aan onze opvattingen. Wij brengen in tweeërlei opzicht de geestelijke waarden naar voren, ten eerste in de verhouding tusschen werkgever en arbeider, maar niet minder in de verhouding tusschen het bedrijf en den consument. Daarin mag zeker niet een egoistische tendenz op den voorgrond komen, maar moeten zedelijke en godsdienstige beginselen tot uitdrukking worden gebracht.

Nu ik het betoog van den heer van den Tempee gehoord heb, dringt zich voor mij sterk de vraag naar voren, of het op