De heer Mr. Z. tan den Beegh: Het bedrijf!
De heer van den Tempel: Het bedryf is geen abstractie, maar is de combinatie van werkgevers, eventueel van werkgevers en arbeiders. Zoolang wij de kapitalistische productiewijze houden, is het eenige motieif waarom de werkgevers aan de productie deelnemen de winst en zoo lang kan nooit het algemeen belang leiddraad zijn voor de werkgevers. Ik zeg het Jhr. Sandbeeo na, dat zou strijden tegen de menschelijke natuur, en van die veronderstelling mogen wij das niet uitgaan. Zoo lang wij het particuliere bedrijf houden en de bedoeling daarvan is, winst te maken, zullen de werkgevers alleen op dat motief reageeren. Maar, ofschoon dan de werkgever het niet in handen heeft, zou ik toch willen vragen: wie moet het normale aantal arbeiders bepalen, waarvoor het bedrijf aansprakelijk zal worden gesteld? Br wordt gezegd, de statistiek, maar statistiek zegt niets. De heeren van de typografische vakken zullen die stelling volkomen aanvaarden en zeggen: dat is nu juist een prachtig voordeel van onze economische bedrijfsorganisatie. Tot op zekere hoogte aanvaarden zij die stelling trouwens reeds in de practijk, en stelt het bedrijf zich aansprakelijk voor de menschen die er in werkzaam zijn. En waarom zou het dat ook niet doen? Het kan dat gemakkelijk doen, want het beperkt de toetreding, door die beperking kan de prijs van het product zoo hoog mogelijk worden opgevoerd en dan kan het bedrijf voor de menschen die werkloos mochten worden ook gemakkelijk zorgen. Dat zegt Mr. van den Beegh niet en dat bedoelt hij ook niet, maar dat vloeit toch logisch voort uit wat hij wil. Wanneer men de uitkomst ziet, dat het bedrijf al deze zaken verzorgt en regelt, zooals op het oogenblik door Katholieke sociologen helaas zoo sterk naar voren wordt gebracht, dan vergeet men toch telkens dat by den geheelen opzet van die plannen de grondslag blijft de winst van den particulieren ondernemer, tot op zekere hoogte de vrijheid van den particulieren ondernemer en men vergeet, dat alleen kan gezegd worden: nu voert men het bedrijf de arbeiders toe die in het bedrijf beboeren, wanneer dat niet bepaald wordt uit het oogpunt van hetlbedrijf, in dit geval, uit het oogpunt van het belang van degenen die het bedrijf voeren, maar uit het oogpunt van het belang van de gemeenschap. Als men de zaak zoo opvat en men stelt de quaestie dan zooals Mr. van den Beegh die stelt, dan komt men weer te staan voor het vraagstuk dat wij hier behandelen, in zijn vollen omvang. Men heeft dan wel even een omwegje gemaakt, maar men komt dan toch weer voor de vraag: in welken vorm moet het samengaan van arbeiders en werkgevers, dat zich op het oogenblik uit in den vorm van bedrijfsorganisaties, verder worden geleid.
Ik zal niet verder ingaan op hetgeen Mr. van den Beegh gezegd heeft. Tegenover hetgeen van anderen kant naar voren