men niet met economische bedrijfsorganisatie te maken heeft, zyn in de laatste jaren ontzaggelijk groote verbeteringen aangebracht. Nu zal de heer van dee Wal toch moeten toestemmen, dat er bij economische bedrijfsorganisatie minder reden is om het bedrijf zoo goed mogelijk te outilleeren en den hoogst mogelijken productievorm te kiezen, omdat het uitgesloten is, dat elk bedrijf op zich zelf naar zijn vermogen zijn afzetgebied zou kunnen uitbreiden. Dat afzetgebied is juist beperkt door de overeenkomst. Er is een regeling getroffen opdat alle werkgevers hunne positie zullen houden, zij zullen elkanders klanten niet afnemen, behalve onder zekere voorwaarden, die zoo zwaar zijn dat er practisch haast niet aan voldaan kan worden. ledere werkgever behoudt dus zijn deel en wanneer nu ondanks de hooge prijzen de behoefte aan het product toeneemt, ja, dan komt er vermeerdering van werkzaamheden. Maar, men mits de groote stilumans die in andere bedrijven kan bestaan: wanneer ik de beste machines neem, wanneer ik mijn bedrijf in alle onderdeelen zoo perfect mogelijk maak en ik vervijfvoudig het productievermogen van mijn fabriek, dan kan ik misschien de markt tot mij trekken en mijn concurrenten er onder krijgen; ik waag het! Ben werkgever in de typografie kan dat niet zeggen, want de economische bedrijfsorganisatie legt hem aan banden. Deze tegentendenz maakt dat men op dien voet niet tot de uiterste perfectie van het bedrijf zal komen.
Ik wil thans nog iets zeggen naar aanleiding van hetgeen Mr. VAN DEN Beegh heeft opgemerkt, en daarmede zal ik dan besluiten. De stelling, waarop het betoog van Mr. van den Beegh gericht was is deze: wil men practisch werk doen ter bestrijding van de werkloosheid, dan zal de oplossing hierin moeten worden gevonden dat elk bedrijf aansprakelijk wordt gesteld voor het nomale aantal arbeiders die het bedrijf noodig heeft. JSTu wil ik er allereerst op wijzen, dat de vraag die aan de praeadviseurs was gesteld zich niet richtte op de vraag, hoe wij de beste wijze van verzorging van de werkloozen zouden krijgen. De vraag is thans niet: op welke wijze moet de geldelijke ondersteuning van de werkloozen geregeld worden en hoe moet in de financieele gevolgen worden voorzien, maar de vraag ia: hoe kan de werkloosheid als zoodanig zooveel mogelijk worden beperkt. Wanneer ik nu het betoog van Mr. VAN DEN Beegh goed begrjgp, dan loopt het aldus: wanneer wij de geldelyke gevolgen, die hp met name noemt, op den werkgever leggen, dan zal het preventief werken, dan zal er voor de werkgevers aanleiding zijn om de werkloosheid zoo veel mogelijk te beperken. In de eerste plaats is het al de vraag, in hoeverre de werkgevers dan zullen kunnen. Wie mijn praeadvies leest zal daarin telkens aanknoopingspunten vinden waaruit hij als mijn gedachte kan afleiden, dat de werkgevers op zich zelf genomen daaraan zeer weinig zullen kunnen doen.