heen een bepaalde beteekenis beeft bebonden, wil ik deze nuance even doen uitkomen. Nu zegt dus Mr. Levt: Van den Tempel beweert, dat onder de voltrokken socialisatie geen werkloosheid meer zal voorkomen, en by levert daarvoor geen bewijs. Inderdaad, ik heb dat bewijs niet uitvoerig gegeven, maar ik meen toch voldoende te hebben aangeduid, waarop ik mijn verwachting grond. Wanneer men beeft bet georganiseerde gemeenschapsbedrijf, wanneer inderdaad de productie in bet algemeen geleid wordt door gemeenscbapsorganen, den Staat, de Provincie, de Gemeente, dan zal de kern van bet gebeele streven zijn, om elke productieve kracht die er in de maatschappij is ten volle aan te wenden, en waar de organen van de gemeenschap de productiemiddelen in tal van bedrijfsvormen zullen bebeerscben, zal er gevonden moeten worden een verdeeling van de nieuwe werkkrachten over de bedrijven naarmate van de behoeften die in de maatschappij opkomen. Daar zal inderdaad plaats zijn voor een goede regeling van de bedrijfskeuze, geleid van den kant van de arbeiders en van het gemeenschapsbelang. Daar zal zijn algemeene instelling en te werk stelling en daar zal werkloosheid als wij tegenwoordig kennen m. i. niet voorkomen.

Nu betoogt Mr. Levt dat socialisatie de werkloosheid juist moet bevorderen, en dat wel op drieƫrlei grond. In de eerste plaats zou het voor den Staat onmogelijk zijn, te concurreeren met het particuliere bedrijf op de internationale markt, en hij duidt even aan waarom: omdat het staatsorganisme stroef werkt, omdat de ambtenarij het onmogelijk zou maken, goed concurreerende bedrijven te scheppen. Hij duidt die bezwaren alleen aan, zooals ook ik helaas op dit uur mijn antwoord slechts in een paar zinnen kan samenvatten. Trouwens, de heer Sandbebg is daarop teruggekomen en heeft gevraagd, hoe het toch stond met de teleurstellingen ten opzichte van het gesocialiseerde bedrijf, die men bijv. in Amerika had ondervonden. Nu moet ik ten sterkste bestrijden degenen, die zeggen dat op het oogenblik uit de praktijk, waar dan ook, gebleken zou zijn een achterstand van het gesocialiseerde bedrijf bij het particuliere bedrijf. Alles wat dienaangaande als bewijs wordt aangevoerd, ontleend aan ervaringen, opgedaan in oorlogstijd, bijv. in ons land, wraak ik ten eenenmale. Die ondervinding kan daarvoor niet als bewijs worden aangevoerd. het buitenland betreft wil ik dit zeggen. Als men kennis neemt van de Engelsche literatuur over wat in oorlogstijd bereikt is door uitgebreide staatsbemoeiing, die groote bedrijven vrijwel monopoliseerde en voor staatsdoeleinden inrichtte en men leest dan wat groote bedryfsleiders daarvan zeggen, dan is de algemeene indruk dat nooit door het particuliere bedrijf had kunnen verwezenlijkt worden wat nu in de Entente-landen door staatsingrijpen is tot stand gebracht. Een van de grondslagen van de overwinning der Entente is geweest, dat is volgens de Engelsche literatuur de