waar het noodig is om die ontwikkeling in goede hanen te leiden, en er voor te zorgen dat daaruit niet voortkomen georganiseerde bedrijven, die vechten tegen elkander en tegen de gemeenschap, maar georganiseerde bedrijven die werken in het belang van de gemeenschap, die moeten gehoorzamen aan den Vil van de gemeenschap.

M. d. V.! Ik zal thans, zeer in het kort, op den voet volgen hetgeen door de verschillende debaters is gezegd.

Het moet toch wel sterk opgevallen zijn dat de geachte eerste debater, bij de korte aanteekeningen van critiek die hij ook op mijn praeadvies gemaakt heeft, een zuiver negatief standpunt heeft ingenomen. Wanneer Mr. Levt zich rekenschap gaf van de groote feiten, die ik zooeven memoreerde (geen illusies, geen utopiƫn, geen dingen die wij verzinnen, maar harde realiteiten, waarmede wij eiken dag te maken hebben) dan moest hij begrijpen dat wij hier niet kunnen volstaan met het uitoefenen van negatieve critiek, maar dat wij bijeen gekomen zijn om te trachten een oplossing te vinden van de vraag, in welke richting wij moeten streven om aan deze ontwikkeling de best mogelijke kansen te geven. Het is mij bekend, dat Mr. Levt sterk ingaat tegen het streven van den heer Veeaaet. Ik kan dat van zijn standpunt volkomen begrijpen en wat dit betreft kan ik in vele opzichten met hem gelijk denken. Hij gaat ook in tegen hetgeen ik voorsta, maar, zou ik willen vragen: wat staat Mr. Levt dan voor? En, is hetgeen Mr. Levt dan misschien zou voorstaan als een abstracte wenschelijkheid, is'dat ook in overeenstemming te brengen met de werkelijkheid, met de feiten die zich in het huidige maatschappelijke leven voordoen?

De lieer Levt nam het mij kwalijk dat ik zonder bewijsvoering, als een vanzelfsprekendheid, had aangenomen dat bij het verwezenlijkte staatssocialisme (zooals hij het uitdrukte) geen werkloosheid meer zou bestaan. Tegen de bewering dat ik een overtuigd voorstander zou zijn van staatssocialisme moet ik in zooverre opkomen, dat mij natuurlijk niet voor oogen heeft gestaan een staatssocialisme, zooals dat in den ouden vorm wel werd verkondigd, dat wij zouden krijgen een reeks van staatsbedrijven naast elkaar, die door een Ministerie in den Haag zouden worden geregeld. Ik zie de maatschappelijke ontwikkeling wel zoo, dat uit de organisaties die opstaan uit het maatschappelijk leven (organisaties van werkgevers, van arbeiders en van consumenten) met een steede sterker wordende bemoeiing der overheid (Staat en gemeente) een gansch nieuwe organisatie van ons economisch leven zal voortkomen. In zooverre geef ik Mr. Levt gewonnen dat ik socialisme wil in de richting van staatssocialisme, dat ik ten slotte telkens het belang van de gemeenschap voorsta en door den Staat het laatste woord zou willen laten spreken wanneer het groote, algemeene vraagstukken betrof. Maar, omdat het woord staatssocialisme van voor-