werkgever en werknemer dan beiden geholpen, en worden de lasten afgewenteld op de gemeenschap, op de verbruikers.
Er is nog een tweede groote verschijnsel, waarvoor wij de oogen niet mogen sluiten. De laatste spreker vroeg, of ik niet uit het oog verloren had heb menschelijk karakter, of de arbeider, nadat de socialisatie zich zou hebben voltrokken, wel bereid zou zijn zijn eigen belang ondergeschikt te maken aan het algemeen belang; en hij voegde daaraan toe: ik ben het met de arbeiderseischen in het algemeen wel eens, hun streven vind ik heel mooi, maar gaan de arbeiders op het oogenblik niet al een beetje ver, zijn ze niet al een beetje veeleischend?
Dit betreft juist een van de grondslagen van mijn betoog. Ik heb het menschelijk karakter niet uit het oog verloren. Juist het menschelijk karakter brengt mede, dat bij den tegenwoordigen vorm van samenleving ,en van productie de arbeiders niet stil kunnen staan op een gegeven oogenblik, dat zij altijd moeten voortgaan. Laten wij nu toch de zaken zeggen, zooals ze zijn en de werkelijkheid onder de oogen zien. Het feit is op het oogenblik zoo, dat de arbeider geen belang heeft bij de uitkomsten van het bedrijf, en in zekeren zin zelfs niet bij den gang van het bedrijf. Hij heeft zich alleen deze vraag te stellen, en hij stelt zich dan ook alleen deze vraag (en dat volgt uit het menschelijk karakter): wat is mijn belang? Zijn belang is, een korteren werktijd en een hooger loon te krijgen. De uitkomst van het bedrijf laat hem koud, want dat is niet een uitkomst voor hem, maar voor den particulieren ondernemer, die het bedrijf heeft. Voor den arbeider is er geen andere weg om tot verbetering te komen dan te trachten naar hooger loon en naar korteren werktijd. Het eenige, wat de economische bedrijfsorganisatie den arbeider kan bieden, is dan ook dat zij zegt: ik zal U daarin zoo ver mogelijk tegemoetkomen. En de arbeider aanvaardt dat natuurlijk, met de economische bedrijfsorganisatie. Maar, ook in het verband van de economische bedrijfsorganisatie staat hij niet stil, want, zoodra de leiders van die economische bedrijfsorganisatie zeggen: gij hebt nu de grens bereikt, geachte arbeider, wij hebben H nu gegeven een zoo hoog mogelyk loon en een zoo kort mogelijken arbeidstijd, dan antwoordt de arbeider: Maar nu houdt het op met de economische bedrijfsorganisatie! We vonden dat allemaal mooi, toen men ons korter liet werken en een hooger loon gaf, maar wij hebben geen belang bij dat bedrijf, wij vragen ten slotte: hooger loon, en korteren werktijd!
Ik hoor een van de aanwezigen zeggen, dat dit niet jnistis. Ook al wordt dat niet juist geoordeeld door een enkelen leider van een vakorganisatie, ik geloof toch dat de ervaring van den jongsten tijd, ook in het typografisch bedrijf, geleerd heeft dat de groote massa der arbeiders er zoo over denkt.
De twee verschijnselen die ik schetste en die wij moeten aanvaarden zijn niet uitsluitend Nederlandsche verschijnselen.