bij mijn onderwerp, maar toch moest ik af en toe den blik wat verder richten. Ik heb dat zelfs in zoodanige mate gedaan, dat Mr. vast den Bkegh meende te mogen zeggen, dat eenige illusies door mijn praeadvies zijn heengevlochten. De heer tan DEN Beegh scheen aan uitingen in dien zin niet veel waarde te hechten, want hij zeide: och, wat in de toekomst gaat gebeuren, dat weet noch de heer Veeaaet, noch de heer van den Tempel, noch Mr, Levt, noch Mr. tan den Beegh, maar toch zou ik er voor willen waarschuwen, de oogen te sluiten voor de ontwikkeling die er is. Als wij dit vraagstuk willen begrijpen in zijn aard en zijn ontwikkeling, moeten wij zoo ver mogelijk schouwen. Men moet er wel voor waken, dat men niet vervalt in de fout van zoo vele personen en partijen, die in ons land een gewichtige plaats hebben bekleed en die op de sociale ontwikkeling van ons land en ons volk een grooten invloed hadden kunnen oefenen, maar die de groote plaats, waar zij zooveel hadden tot stand brengen, hebben verloren doordien zij zich beperkten tot de vraagstukken van den dag, en geen oog hadden voor de ontwikkeling van de maatschappy en voor de toekomst die wij tegemoet gaan. Waar komt het in de gegeven omstandigheden op aan? Niet op het doen van eigenwijze voorspellingen, maar wel hierop, dat ieder naar de mate van de gaven en krachten, die hem geschonken zijn, tracht te begrijpen en na te gaan wat zich in de maatschappy voltrekt en zoo objectief mogelijk tracht in te zien, in welke richting de maatschappelijke ontwikkeling gaat, opdat wy niet overvallen worden door de groote gebeurtenissen en in ons kleine land het geweldig wereldgebeuren bij blijven. Ook wanneer wij het vraagstuk van de werkloosheid beschouwen moeten wij dezen grondslag aanvaarden. Br zijn in onze maatschappij gedurende de laatste kwart eeuw, ik mag gerust zeggen, gedurende de laatste vijf of tien jaren, ontstaan machtige werkgeversorganisaties en machtige arbeidersorganisaties. Hoe sterk die organisaties geworden zyn, kan men zien uit de cijfers die ik in mijn praeadvies genoemd heb. Die cijfers zijn van 1 Januari 1918. Latere cijfers kunnen officieel nog niet worden gegeven, maar wie officieus dat ongeveer kan nagaan, weet dat de kracht van die organisaties nog is toegenomen. Wanneer de organisatie van werkgevers en die van arbeiders in een bedrijf het op een gegeven oogenblik niet met elkaar zouden kunnen vinden, dan zouden zy elkaar en het bedryf letterlijk kunnen dood vechten. Zoodra de toestand ontstaat, dat de werkgevers in overgroote meerderheid georganiseerd zijn, en de arbeiders eveneens, komt men voor deze keus te staan: of wel, zij moeten het telkens met elkaar vinden, een accoord treffen, of zij vechten een strijd uit, die hen treft en die per slot van rekening de geheele maatschappij treft. Zij gaan misschien een anderen kant op, zij kunnen misschien een accoord treffen en de rekening indienen bij den consument. Oogenschijnlijk zijn