niet alleen in de naburige landen maar ook in Nederland, een neiging om bet onderste uit de kan te willen balen, welke moet doen verwachten, dat straks bet deksel op den neus zal vallen. Ik vraag mij af, of die neiging plotseling zou verdwijnen bij socialisatie der bedrijven. Zoo lang de menseb is (gelijk straks sterk is betoogd ten opzichte van de werkgevers; maar ik vraag mij af of de werknemers daarop een uitzondering zouden maken) een groote egoist, vrees ik dat wij bij socialisatie niet bepaald zullen komen waar wij wezen willen.

Dat in economisclie bedry fsorganisatie een gevaar is gelegen voor den consument, waarvan dan ook de arbeider den terugslag zou ondervinden, acht ik niet twyfelachtig. Misschien zou daaraan zyn tegemoet te komen door een staatsorgaan, dat zonder inmenging in bet eigenlijke bedrijf tegen excessen zou kannen optreden. Verder geloof ik dat, waar concurrentie uit bet buitenland mogelijk is, deze ook wel eenigszins regelend zal werken.

M. d. Y.! Ten slotte heb ik nog een kleine opmerking, en wel deze. De beer Yeeaakt beeft bet aan bet slot van zijn nota over emigratie naar Indiƫ. Ik zal daarop maar niet doorgaan, omdat bet al zoo laat is geworden. Ik zal mij bepalen tot de opmerking, dat de beer Yeeaaet die woorden daar zoo maar beeft neergescbreven, maar dat die emigratie naar Indiƫ een vraagstuk is, dat niet zoo maar met die paar woorden is op te lossen.

De beer van den Tempel : M. d. Y.! Toen ik mij zette tot de beantwoording van de door bet Bestuur dezer Yereeniging gestelde vraag, stond ik al dadelijk voor een keuze. Ik bad kunnen volstaan met die vraag te beantwoorden op een eenigslins huiselijke wyze. Ik bad mij kunnen stellen op dit standpunt: Er zijn twee, partijen, werkgevers en arbeiders, beide sterk georganiseerd. Die twee vinden elkaar op menig punt bij de regeling der bedrijfsverboudingen. Wat kunnen nu die organisaties, gegeven den feitelijken toestand die op bet oogenblik in ons land bestaat, tezamen doen ter bestrijding van de werkloosheid. Daartoe bad ik mij kunnen beperken, en degenen die mijn praeadvies aandacbtig gelezen hebben zullen gezien hebben dat ik in de conclusie, op blz. 524 en 525, in bet kort heb aangeduid wat op grond van de bestaande verhoudingen zou kunnen worden gedaan naar mijn meening. Wanneer ik mij daartoe bad bepaald, zou dat voor mij in zekeren zin gemakkelijk geweest zyn, maar veel stof voor een interessante discussie zouden wij dan m.i. niet hebben gehad. Ik meende echter mijn taak niet uitsluitend in dien zin te mogen opvatten en bij de behandeling juist van deze vraag niet bet oog sluiten voor de geweldige bewegingen, de geweldige veranderingen, die op bet oogenblik in heel de wereld en ook in ons land zich voltrekken. Natuurlijk moest ik er voor zorgen, te blijven