een zeker bedrijf op een gegeven oogenblik bij collectieve overeenkomst de arbeidstyd belangryk wordt verkort, daardoor bijna steeds een gunstige invloed zal worden uitgeoefend op de werkloosheid. Wanneer echter de arbeidstijd overmatig lang was, byv. 12 of 11 uur bedroeg, en men vermindert hem met een uur of anderhalf uur, dan stel ik mij voor dat de werkloosheid, die aanvankelijk verminderd was, zeer spoedig in denzelfden vorm en denzelfden omvang zal terugkomen. Immers, de productie in den korteren arbeidsdag zal vrij spoedig, tengevolge van een meer intensieve arbeidsprestatie, gelyk worden aan die in den vroegeren langeren arbeidsdag. Die gunstige invloed op de werkloosheid zal dus vrij spoedig verdwijnen en de werkloosheid zal opnieuw in denzelfden omvang als vroeger optreden. Een dergelijk verschijnsel zal zich voordoen .wanneer de overeenkomst wordt gesloten in een achterlijk bedryf of in een bedrijf, dat over het algerheen nog een handwerkmatig bedrijf is. Het ligt nu eenmaal in den aard van de kapitalisten, dat zij winst, en liefst zoo veel mogelijk winst willen maken. Wanneer nu door inperking van den arbeidstijd in zulk een bedrijf de productie vermindert, zullen zij trachten opnieuw de vroegere productie te verkrijgen door het in werking stellen van machines of het perfectionneeren van de arbeidsmethoden. Wordt dat doel bereikt, dan spreekt het vanzelf dat de werkloosheid van vroeger opnieuw intreedt. Een bevestigend antwoord op de vraag, of tengevolge van het sluiten van collectieve overeenkomsten bij verkorting van arbeidsduur een gunstige invloed wordt uitgeoefend op den omvang van de werkloosheid, heeft dus slechts een zeer betrekkelijke waarde, omdat door tal van omstandigheden die invloed na verloop van tijd weer kan worden opgeheven.
Zoo is het ook met de beperking van het aantal beoefenaren in een zeker bedrijf. Die beperking moeten wij in den tegenwoordigen tijd in tweeƫrlei licht zien. Toen dat denkbeeld bij de georganiseerde vakarbeiders opkwam, zooals het best gebleken is bij de diamantbewerkers, zat, voorzoover ik mij althans kan herinneren, uitsluitend en alleen de bedoeling voor, om dientengevolge zoo sterk mogelijk te staan tegenover de werkgevers bij een eventueelen strijd om betere arbeidsvoorwaarden. Tegenwoordig echter zijn het vertegenwoordigers van werkgevers, zooals de heer Vekaaet, die in het belang van de werkgevers het denkbeeld voorstaan van beperking van het aantal arbeiders. Nu kan ik mij zeer goed voorstellen in tegenstelling tot wat de heer van den Tempel schrijft in zijn praeadvies dat er vertegenwoordigers van vakorganisaties zijn die zeggen: en desondanks accepteer ik het toch. Het is in dit verband niet onaardig, dat hier een bestuurder van een vakorganisatie is komen zeggen: dat denkbeeld is niet van Mr. Veeaaet, het is uitgebroeid in het bureau van onze vakorganisatie.
34