contraprestatie. Ben illusie blijkt dit te zijn, wanneer men slechts den blik werpt naar andere landen, waar het streven om een maximum te krijgen voor zich zelf en een minimum af t# staan voor anderen noodwendig blijkt te voeren tot ontwrichting van de maatschappij, waar de schijnbare winst voor zich zelf voor de gemeenschap verlies blykt te beteekenen. Wanneer die nieuwe organen echter zijn organen van wetgeving en van uitvoering, beter dan de totnutoe bestaande, en in staat ons de maatschappij beter te leeren kennen en begrijpen, en ook in nieuwe banen te voeren, dan zullen die nieuwe organen niet zijn strijdorganen, machtsverschijnselen, maar dan zullen het zijn organen van de gemeenschap. Dan zullen het zijn nieuwe parlementen, die in de plaats treden van de tegenwoordige, die voor een groot deel bestaan uit menschen, die vraagstukken bespreken welke zij alleen kennen met de kennis van de studeerkamer. Den aard van die nieuwe organen, die niet zullen handelen gedreven door eigenbelang, maar door het belang van de gemeenschap, stip ik slechts even aan; ik verwijs overigens naar hetgeen besproken is in de vergadering van de Juristenvereeniging, twee jaar geleden. Die gemeenschapsorganen, die nieuwe parlementen, die de maatschappij zullen begrypen, zullen niet alleen de vraag bespreken hoe men de geldelyke gevolgen van de werkloosheid kan aantasten. Zij zullen zich tot taak hebben te stellen de maatschappij te brengen op een hooger plan, de zieke maatschappij te genezen van die pathologische verschijnselen, waarvan de werkloosheid een is. Maar, dan moeten er niet komen organen als de heer Vebaaet bedoelt, organen, die eenvoudig zoo veel mogelijk willen wegkapen voor zich zelf en zoo weinig mogelijk overlaten voor anderen, voor de groote klasse van verbruikers, onder wie ook alle arbeiders die er buiten staan. Wel moeten er komen organen, die beteekenen de waarachtige democratie, organen van belanghebbenden, deskundigen, kenners van belangen, organen als zijn aanbevolen in de vergadering van de Juristenvereeniging in 1917.
De heer van dee Weijden: M. d. V.! Wanneer men de vraag gesteld ziet, of door middel van collectieve contracten de werkloosheid beïnvloed kan worden, dan is men aanvankelijk geneigd te veronderstellen, dat daarmede bedoeld wordt of de werkloosheid tegengehouden of beperkt kan worden, en evenzeer is men aanvankelyk geneigd te zeggen: ja, dat kan. In de laatste jaren is herhaaldelijk door vakorganisators, die een overeenkomst met de patroons wenschten aan te gaan, gevraagd daarin op eenigerlei wyze op te nemen verkorting van arbeidstijd. Bovendien is af en toe om den hoek komen kijken, en door sommige organisaties meer positief gesteld, de vraag, of het niet tijd werd de toetreding van arbeidskrachten tot het bedrijf te beperken. Ik ben er vast van overtuigd, wanneer in