dat op de gecalibreerde galvanometer direct het percentage van het te onderzoeken gas kan worden afgelezèn.

Om een idee te krijgen van het warmtegeleidingsvermogen van de verschillende gassen, dient de volgende tabel, waarin het warmtegeleidingsvermogen voor lucht = 100 genomen is.

Het verschil in warmtegeleidingsvermogen tusschen lucht en CO2 maakt de methode geschikt om gebruikt te worden bij het bepalen van het percentage CO2 in één of anderen gasstroom b.v. in de verbrandingsgassen van een volgeneratoroven. Deze verbrandingsgassen bestaan hoofdzakelijk uit N2 en CO2 vermengd met kleine hoeveelheden 02, waterdamp en eventueel CO. Daar echter CO, O 2 en N2 nagenoeg het zelfde warmtegeleidingsvermogen bezitten, hebben geringe percentages van deze gassen geen invloed op de aflezing. De invloed

van de waterdamp kan worden opgeheven door de gassen in beide cellen met waterdamp verzadigd te houden (zie onder COo-meter).

De stroom, welke door de Wheatstonesche brug gaat, wordt op een Ampèremeter (A in afb. 3) afgelezen en wordt steeds op dezelfde sterkte (120 milliampère) gehouden. De stroom wordt door een accumulator geleverd welke gedurende langen tijd stroom kan leveren met een spanning van 4 Volt.

Onderzochte gassen. Warmtegeleidingsvermogen voor lucht n: 100. Waterstof (Hv) 700 Stikstof (N.)) 100 Zuurstof (O 2) 101 Koolzuur (CO2) 59 Kooloxyde (CO) 96 af-! Zwavelig zuur (SO2). . . . 34 en 1 Chloor (Cl •) 32 Ammoniak 90

Behandeling van den COa-meter.

Het geelkoperen metalen blok dat de twee cellen Ej en E 2 bevat, waarin de Pt-draden zijn gemonteerd, vormt het essentieele deel van den CO2-meter (zie afb. 4). In het lijnendiagram (zie afb. 5) vindt men den CO2-meter in de pijpleiding geschroefd. De gassen stroomen in de richting van de pijlen eerst door een roetfilter (hetwelk hier niet is aangegeven) dan langs den CÜ2-meter om vervolgens te worden afgezogen. De cel, welke geen toegang geeft tot den gasstroom, bevat lucht, maar staat in verbinding met een zijbuisje, waaraan een geelkoperen dopje geschroefd is, dat steeds met water is gevuld. De gasstroom, welke ook steeds met waterdamp is verzadigd, diffundeert in de tweede cel door 3 kleine gaatjes, welke aan het eind van het blok zijn aangebracht.

In den kop van den CO2-meter vindt men vier eindpunten, waarvan er twee in verbinding staan met de twee Pt-draden en waarvan de andere twee in verbinding staan met de beide manganien-draden. Het roetfilter dient om het gas eerst van stof te zuiveren, voor dat het langs den CO2-meter strijkt.

Het gevoelige deel van den meter, zijnde de twee Pt-draden, wordt verder nog beschermd door een beweegbare zuiverdoos M, (zie afb. 5) welke glaswol bevat, die vermengd is met ijzervijlsel. Men heeft dit aan de glaswol toegevoegd om spoortjes SO-2, die eventueel in den gasstroom aanwezig zouden zijn, tegen te houden en zoodoende het inwendige deel van den meter te beschermen. Het gas stroomt niet door den meter maar diffundeert in den meter. Een 4-kernige koperleiding verbindt den meter met het aanwijsapparaat (zie afb. 6) of met het schrijfapparaat (zie bij registreerinrichting).

Afb. 5. *“• COj-meter, geschroefd in de pijpleiding waarin het rookgas wordt aangezogen.

De kabel die ter verbinding dient met het aanwijsapparaat of met het schrijfapparaat, gaat door den schroefkop P (zie afb. 5) in het deksel. ïer juiste bevestiging van de 4-