die deels wellicht uit de Indische maatschappij zelve gerecruteerd en althans met de gevoelens en opvattingen van den inlander in nauw contact staan, zou toch zoodoende wellicht op den duur ook hier met de voorwaardelijke veroordeeling iets te bereiken zijn. Op den duur! En het Westersch voorbeeld zal zeker ook en vooral hier, bij dit fijnere strafrecht, wel de hoofdlijn kunnen aangeven, maar zeker niet de heele teekening afgeteekend kunnen leveren.

Naarmate de fijnere middelen als nog niet voor de practijk geschikt moeten worden beschouwd, moet uitteraard met hulp van de grovere middelen, waarin het strafelement meer op den voorgrond treedt, recht en veiligheid gehandhaafd worden. Het verwondert niet dat de doodstraf in Indie nog bestaat. Maar er is reden ons te verheugen dat zij daar zoo uiterst weinig toepassing vindt. De Crimineele Statistiek van Nederlandsch Indie over 1920 (onlangs verschenen: zij heeft een behoorlijken omvang en zij heeft gelukkig niet zoodanig van de bezuiniging geleden als onze moederlandsche!) vermeldt slechts zes doodvonnissen in hoogste instantie en twee gratieeringen en dat terwijl het aantal beklaagden aan wie een misdrijf werd ten laste gelegd waarop mede de doodstraf stond, in dat jaar bedroeg niet minder dan 254, van wie 195 beschuldigd van moord en nog 10 van doodslag onder verzwarende omstandigheden. Dat bewijst wel, dat onze Strafjustitie in Indie niet van wreedheid kan beschuldigd worden en het doet vreugde dat men met zoo spaarzaam gebruik van het uiterst strafmiddel het recht kan handhaven.

Ten opzichte van deze twee aan beide uiteinden van het strafrecht gelegen strafmiddelen: het grofste, de doodstraf, en het fijnste, de voorwaardelijke veroordeeling, bestaat dus voorloopig weinig mogelijkheid op nauw contact tusschen Indie en Nederland.

Des te meer ontmoeten beide landen elkaar op het gebied van gevangenis en rijksopvoedingswezen. Over het Landsopvoedingsgesticht te Semarang vinden de lezers in dit nummer een artikel van den Heer Binnendijk, nadat zij reeds te voren (zie bl. 125 vlgg. van dezen jaargang) met ditzelfde gesticht hadden kennis gemaakt door het artikel van Mejuff. Mr. Knottnerus, een Nederlandsche deskundige, die het gesticht op een Indische reis bezocht. Ook hier worden wij echter getroffen, naast vrij groote gelijkheid in den opzet, door noodzakelijk verschil: het verschil b.v. in materieele eischen, die voor het Indische gesticht belangrijk minder hoog behooren te zijn dan voor de Nederlandsche zustergestichten, in verband met het groot verschil in materieelen welstand