bruikers kwam ik tot de opvatting, dat bij hen van enige merkbare alcoholvergiftiging geen sprake was, zodat hun temperaments- en karaktereigenaardigheden dan ook niet daaraan zouden kunnen worden toegeschreven, doch als constitutioneel moesten worden beschouwd. Wat de dronkaards betreft: hun intellectuele minderwaardigheid werd het beste verklaard, door de oorzaak in alcoholvergiftiging te zoeken, terwijl de temperaments- en karaktereigenaardigheden als sterker geaccentueerde eigenschappen van hetzelfde type moesten worden beschouwd, dat bij de geregelde gebruikers kon worden aangetoond. Zo kwam de opvatting tot stand, dat de laatste ook bij de dronkaards als in hoofdzaak constitutioneel te beschouwen zijn en naast drinkgewoonten, gelegenheid tot alcoholgebruik, innerlijke conflicten als medeoorzaak van het chronische drankmisbruik.
Tegen deze opvatting is van geheelonthouderszijde nogal bezwaar gemaakt (9). Zij hielden staande, dat de geregelde alcoholgebruikers, zelfs al kan men ze niet onmatig noemen, wel degelijk als vergiftigd zij het dan in mindere mate dan de chronische alcoholisten dienen te worden beschouwd en dat hun karakter- en temperamentseigenaardigheden aan deze vergiftiging moeten worden toegeschreven. Deze vergiftiging zou dan niet voldoende zijn, om de intellectuele functies aan te tasten, maar zich op het gebied van temperament en karakter wel bemerkbaar maken. Een steun voor hun opvatting is zonder twijfel te vinden in het feit, dat bij de echte chronische alcoholisten de intellectuele minderwaardigheid ook veel minder gemakkelijk is aan te tonen, dan b.v. de zedehjke depravatie. Blijkt de laatste reeds gemakkelijk in de dagelijkse omgang, voor het aan het licht brengen van de eerste is dikwijls het verfijndere onderzoek door middel van het experiment noodzakelijk.
Om te kunnen uitmaken, welke van deze beide strijdige opvattingen de voorkeur verdient, zou het van belang zijn, een onderzoek in te stellen bij een groep personen, bij wie van vergiftiging in geen geval sprake zou kunnen zijn. Dit is natuurlijk ten aanzien van de alcoholgebruikers matig of onmatig niet mogehjk; daarom scheen het van belang, een parallelonderzoek te verrichten bij een andere groep van personen, die met de alcoholgebruikers een zeer grote overeenkomst vertonen, zonder dat een vergiftige stof in hun lichaam wordt opgenomen. Nu laten de alcoholisten zich zon-