weer door mutatie nieuw tot stand komen. De erfelijkheid van de schizophrenie werd volgens hem bewezen door statistisch onderzoek, en kan thans met nog groter zekerheid door het tweelingenonderzoek bewezen worden. Afgezien van de vraagstukken betreffende de aard van de erfelijkheid, de genetische eenheid, de histopathologische en pathophysiologische grondslagen e.d.m., staat voor Luxenburger de erfelijkheid volledig vast. De erfelijkheid is volgens hem waarschijnlijk recessief en monomeer, zooals wij reeds meermalen in dit tijdschrift hebben gerefereerd. Een ’genetisch-biologische zelfstandigheid van bepaalde groepen, zooals Schwab en Schulz in aansluiting aan Leonhard meenden te moeten aannemen, is volgens Luxenburger nog niet bewezen. Bepaalde schizophreen aandoende beelden (symptomatische schizophrenieën volgen Bonhöffer), noemt Luxenburger liever in aansluiting aan Bleuler ~schizopathieën”. Deze zijn volgens hem manifestaties van de schizophrene „Teilanlagen”. Tenslotte geeft Luxenburger een uitvoerig overzicht over de empirische erfelijke prognose, over de kinderen, ouders, grootouders, etc. van de lijders aan de schizophrene psychosen.

Kihn besluit de band met een bespreking van de richttijnen voor Met praktische handelen in verband met de Duitsche wetgeving op dit gebied. Interessant is het hoofdstuk over de algemeene gezichtspunten (pag. 295 e.v.). waarin hij de pro en contra argumentatie betreffende de sterilisatie ~in een bepaald geval” bespreekt. In dit hoofdstuk zal men kort samen*gevat talrijke argumenten uit discussies over dit onderwerp kunnen terug kunnen vinden. Men krijgt de indruk, dat Kihn de lijn zeer strak' trekt en dat vele psychiaters in Duitschland blijkbaar minder ver willen gaan, dan hij.

G. W. Kastein.