men worden vergeleken, kan het onderzoek ook voor de psychologie van de eerste groep van belang zijn. [Logopaedie en Phoniatrie 12, 1940 : 38— 40.]
Scholen voor debiele psychopathen ? D. Wiersma bespreekt het innig verband tusschen zwakzinnigheid en psychopathisch gedrag in verband met de vraag of aparte scholen voor debiele psychopathen gewenscht zijn. Als voorloopige conclusie geeft hij aan, dat de debielenschool in sta.at is psychopathische gedragingen van haar leerlingen gunstig te beïnvloeden, terwijl het aantal leerlingen met de bedoelde afwijkingen zoo gering is, dat een speciale school voor hen wellicht slechts in de allergrootste steden zou kunnen bestaan. rTiidsch. buitengew. onderw. 2Z, 1940 : 90—96.[
Onderzoekingen over zwakzinnigheid. A. Juda te München heeft eenige grootere publicaties over zwakzinnigheid geschreven en deze nu samengevat in één overzicht, waarvan enkele punten de moeite waard zijn om naar voren te brengen. Het studiemateriaal omvatte 392 tweelingen van ~hulpscholen” en hun families. Van deze 392 waren 127 van verschillend geslacht, 79 één-eiïg, 95 twee-eiïg en 91 onbekend, in hoofdzaak doordat een der partners vroegtijdig was gestorven.
Zwakzinnigheid, gebaseerd op erfelijke aanleg, manifesteert zich vrijwel steeds, zoodat met zich niet manisfesteerende homozygote typen vrijwel geen rekening behoeft te worden gehouden. De verschillen in graad van zwakzinnigheid zijn bij één-eiïge tweelingen gering. De waargenomen grootere zwakzinnigheid bij twee-eiïge tweelingen, in vergelijking met gewone broers en zusters, is nog niet verklaard.
Bij zwakzinnigheid, teweeggebracht door uitwendige omstandigheden, behoeft een lichamelijke beschadiging niet oorzakelijk met zwakzinnigheid verbonden te zijn. Slechts 8.4% van het onderzochte tweelingmateriaal vertoonde een exogene zwakzinnigheid.
In families met zwakzinnigen treden vaak lichte neurologische storingen op, die waarschijnlijk met de zwakzinnigheid een gemeenschappelijke erfelijke basis hebben. Dit geldt ook voor lichamelijke gebreken, geestesgebreken en misvormingen.
In bepaalde families bleek een gelijke en overeenkomstige graad van zwakzinnigheid te overheerschen. De zwak-begaafden schijnen erfelijk verschillend te zijn, al naar zij uit met zwakzinnigheid al of niet belaste families stammen. Ook geestelijke laatrijpheid treedt in bepaalde families op de voorgrond.
Bij het familie-onderzoek spelen half-broers en -zusters een belangrijke rol voor het herkennen van de aard der zwakzinnigheid: endogeen of exogeen. Bepaalde vormen van psychopathie, zooals ethisch defecten, prikkelbaren, misdadigers en drinkers, traden bij de onderzochte zwakzinnigen vaak op, zoodat een wisselwerking tusschen beide verschijnselen moet worden aangenomen. Er bestaat ook wisselwerking met de sociale