11. Het huwen

le. De frequentie.

Ten aanzien van de huwelijksfrequentie is getracht te bepalen, hoeveel leden van de generaties ongehuwd zijn gebleven en hoe velen er zijn gehuwd. Hierbij moeten natuurhjk de vóór den huwbaren leeftijd gestorvenen buiten rekening worden gelaten. Van een aantal parenteelleden is echter de geboorte- of de sterftedatum onbekend en al naar men dezen als vóór of na het bereiken van den huwbaren leeftijd gestorven beschouwt, komt men tot een minimum- en een maximum-percentage gehuwden.

Van de parenteelen C.F., J.G. en G.M. is van een groot aantal leden, somtijds van 70 a 80%, zelfs onbekend, of zij al dan niet gehuwd zijn geweest. Van deze parenteelen is de huwelijksstatistiek dus niet samen te stellen, zoodat wij ons tot P.N. en K.G. beperken. Wij nemen hiervoor eenige gelijkloopende perioden, waarin zij zijn geboren, en kunnen voor elke drie perioden de verhouding van de aantallen ongehuwden boven 18 jaar en gehuwden tot het totaal van deze beide aantallen bepalen, waarbij wij als maximum nemen het aantal van hen, wier sterftedatum bekend is, en dan van hen, van wie onbekend is, of zij gehuwd zijn, aannemen, dat zij vóór het bereiken van den huwbaren leeftijd zijn gestorven, zoodat zij niet zijn meegerekend, en als minimum die twee groepen samen, zoodat zij, van wie niet bekend is, of zij gehuwd zijn, als ongehuwd gebleven worden beschouwd.

Het resultaat is als volgt (O = aantal ongehuwden, H = aantal gehuwden; zie voor P.N. tab. 4 op blz. 287):

Pels-Noirot Keyzer-Galeman Periode Mannen Vrouwen Mannen Vrouwen O. H. samen %H 0. H. samen %H 0. H. samen %H 0. H. samen %H -1720 3 17 20 85 1 15 VTaxi 16 ma 94 3 9 12 75 12 12 100 1721-1740 2 16 18 89 2 19 21 90 3 7 10 70 2 11 13 85 1741-1760 5 23 28 82 1 17 18 94 – 2 2 100 – 2 2 100 -1720 3 17 20 85 1 15 Mini 16 ma 94 20 9 29 31 12 12 24 50 1721-1740 3 16 19 89 4 19 23 83 11 7 18 39 13 11 24 39 1741-1760 9 23 32 89 1 17 18 94 3 2 5 40 6 2 8 25