hij reeds, dat de booten der Mij circa 6000 Ned. pd. steenkool per uur gebruikten. En hij zag zeer goed, welken weg het op moest om daarin verbetering te brengen. Hooge stoomspanning, dubbele expansie, oververhitting, voorwarming, al die moeilijke vraagstukken heeft hij ter hand genomen en vaak met succes opgelost. Alleen de oppervlak condensatie is in zijn tijd niet tot een bevredigende oplossing gebracht en dit heeft gemaakt dat de hooge stoomspanning op zeebooten niet met succes toegepast kon worden. De elegante oscilleerende lagedrukmachines van John Penn veroverden het geheele terrein der scheepsmachine ook voor de binnenvaart, en te Fijenoord volgde men ook dezen koers, zonder in te zien, dat het een verkeerde koers was. Eerst toen het in Engeland gelukt was een goeden oppervlakcondenser te maken, keerde men aan de Clyde terug tot de hooge stoomspanning en de dubbele expansie. Als „Compoundmachine” veroverden deze werktuigen de wereld en kwamen in de 70er jaren ook te Fijenoord in zwang. Voor de mannen van Fijenoord was zij echter een oude bekende; werd zij uitgevoerd met injectie condensatie dan hielden zij aan den naam van hooge- en lagedrukmachine vast. Zij noemden haar slechts „Compoundmachine”, indien zij werkte met oppervlak condensatie. Dit was voor hen het criterium van een „Compoundmachine”.
Kon dus de techniek haar standpunt onder den Directeur van Oordt niet handhaven, erkend mag worden, dat hij er in geslaagd is veel werk voor Fijenoord te verkrijgen. Hij was een man van de wereld, een aardige causeur, die zeer veel relaties en vrienden had. Deze aangename eigenschappen hebben er zeker veel toe bijgedragen om werk voor de fabriek te verkrijgen. Maar zij maakten ook, dat zijn persoon en gezelschap zeer gezocht werden. Voortdurend maakte hij deel uit van tentoonstellingcommissies en andere besturen, waardoor zijn tijd zeer in beslag genomen werd. In de latere jaren van zijn directeurschap heeft hij zich dan ook te weinig bezig gehouden met het directe toezicht op reederij en fabriek. De schadelijke gevolgen zijn niet uitgebleven. Talrijke misbruiken zijn ingeslopen in het bedrijf te Fijenoord; bazen en werkmeesters waren daar overmachtig en hebben daar deerlijk misbruik van gemaakt. Vandaar dan ook, dat, niettegenstaande er gewoonlijk ruimschoots werk was, er noch in de hondenvaart noch op de fabriek winst gemaakt werd in de laatste jaren van het directeurschap Van Oordt.
Toen dan ook de heer Van Oordt in April 1867 mededeelde, dat hij zijn directeurschap wenschte neder te leggen, heeft de P. C. daarin direct berust, en heeft zij gezocht naar een man van vast karakter en groote plichtsbetrachting om het bedrijf weer in het goede spoor te brengen. Dezen man vond zij in den oud-zeeofficier D. L. Wolfson, Directeur der Kon. Grofsmederij te Leiden. In Mei 1867 verklaarde hij zich bereid als directeur der N. S. M. op te treden, en in de vergadering van 8 Juni werd hij met algemeene stemmen als zoodanig benoemd. Toen hij in Augustus in dienst trad, was zijn eerste werk om een locaalbootje aan te schaffen voor den dienst tusschen het kantoor in de Boompjes en de fabriek. Kwam Directeur Van Oordt slechts bij uitzondering te Fijenoord, Directeur Wolfson zou daar nu geregeld den geheelen dag zijn.
Alleen de hoofdboekhouderij en de Londendienst hielden kantoor in de Boompjes.
De heer Wolfson heeft in den aanvang buitengewoon moeilijke tijden medegemaakt. Tal van personen moest hij te Fijenoord ontslaan, ten deele wegens gebrek aan werk, ten deele wegens ongeschiktheid, of omdat zij niet gehandhaafd konden worden. Het aantal werklieden werd van 944 op de helft teruggebracht. Zoowel in de fabriek, als in den Londendienst moesten belangrijke bezuinigingen ingevoerd worden, waardoor steeds vermeende rechten of belangen geschaad werden. Ook van het Departement van Marine werd weinig medewerking ondervonden, zoadat Wolfson er wel eens moedeloos onder werd en in overweging nam de betrekking neer te leggen. Als de P. C. hem dan echter zegt, dat dit beteekenen zou „liquidatie der N. S. M.”, dan komt hij op zijn voorstel terug, ofschoon hem in het nieuwe ministerie Van Bosse—Fock de portefeuille van Marine aangeboden was. Tot Minister van Marine wordt nu echter benoemd zijn vriend Brocx, en hierdoor is de verhouding tot de marine zeer verbeterd. Juist onder de directie Wolfson is er een zeer nauwe relatie ontstaan tusschen Marine en Fijenoord; de N. S. M. heeft een groot aandeel gehad in de uitvoering van het vlootprogramma van Min. Brocx. In 1868 worden er orders ontvangen voor de ketels van de „Admiraal van Wassenaar” en voor een drijvenden bok voor de marinewerf te Amsterdam. Ook voor 2 stel werktuigen voor de monitors „Bloedhond” en „Cerberus” en in 1869 voor het riviervaartuig „Vahalis”. In 1870 werd de opdracht ontvangen