door de N.S.R. in huur genomen, maar de Londenbooten blijven tegen vergoeding van de steigers aldaar gebruik maken. Zoolang de schuld niet gedelgd is, zal de directeur der N.S.M. rechtens commissaris zijn bij de N.S.R. Op 15 Maart 1859 had de overdracht plaats.
Hiermede was een deel van het oorspronkelijke doel der N.S.M. vervallen en verplaatste zich het zwaartepunt nog meer naar het etablissement.
In 1858 is er een agent op Java werkzaam en wordt er moeite gedaan bestellingen te krijgen in China en Japan. In 1859 wordt een opdracht van ƒ 220'm ontvangen voor de levering van een pletmolen en een zaagmolen in Japan. De Nederl. Handel-Mij. zal voorschotten op de betalingstermijnen geven. De pletmolen wordt besteld bij Cockerill. In 1860 wordt een schip gecharterd, om een zending ter waarde van f 234 m naar Japan te brengen. De reis gaat om Kaap Hoorn. Ingenieur Van Cleef gaat mede, om in Japan de werktuigen op te stellen.
In 1861 en ’62 wordt Fijenoord bezocht door een Japansch gezantschap en wordteen bestelling ontvangen voor de levering van fabriekswerktuigen en een sleephelling. Deze bestelling wordt uitgevoerd in combinatie met Paul van Vlissingen en Dudok van Heel te Amsterdam. In 1864 wordt door bemiddeling der N. H Mij. hier te lande een oorlogsfregat voor Japan besteld. Het casco wordt gebouwd door C. Gips en Zn. te Dordrecht, de machines te Fijenoord en de ketels bij P. v. Vlissingen en D. V. Heel. Het oorlogsschip, dat door onze regeering aan Japan geschonken werd, had ook machines van Fijenoord aan boord. Evenzoo de stoomschepen „Japan” en „Vedo”, terwijl ook de fabriek te Akoe-novia in Japan door Fijenoord van werktuigen en gereedschappen is voorzien. In deze jaren worden ook vele opdrachten van koloniën en marine ontvangen, waaronder die voor de eerste gepantserde kanonneerboot „Nimrod”. Verder sleepbooten voor den Rijn en voor Java, een stoomgemaal voor Rotterdam, ketels voor de Leeghwater, enz. De financieele toestand is goed, dank ook de gunstige resultaten van de hondenvaart. Gp 31 Dec. 1862 zijn 500 preferente aandeelen afgelost; ook de zoogenaamde „doode schuld” van /204/m. aan de erfgenamen van Koning Willem 11 wordt afgedaan door een betaling van ƒ 50;m ; terwijl het terrein, waarop het etablissement gevestigd is, gekocht wordt van de gemeente Rotterdam.
In Dec. 1863 begint de concurrentie derHarwich-
boot zich te doen gevoelen. Ook heeft de heer H. Robinson concessie gekregen voor de Indische paketvaart, zoodat de concessie Cores de Vries afgeloopen is. In Sept. 1865 wordt de nieuwe maatschappij opgericht als Nederiandsch-lndische Stoomvaart-maatschappij, met haar zetel in Den Haag. Fijenoord bouwt voor deze maatschappij de „Cores de Vries”.
In de zaken der N. S. M. heeft langzamerhand een inzinking plaats. De groote winsten van de hondenvaart zijn verdwenen en veranderen in verlies (1864). Het uitbreken der veepest werkt daar ongunstig op, aangezien de invoer van vee in Engeland verboden wordt. Op Fijenoord is er voldoende werk, in 1866 is het aantal werklieden zelfs tot 1000 gestegen, maar winst wordt er weinig gemaakt.
De heer van Gordt gevoelt, dat hij de man niet meer is om aan het hoofd der onderneming te staan. In April 1867 verklaart hij dan ook zijn ontslag te willem nemen „opdat een jeugdiger persoon in zijn plaats zou kunnen optreden, die met meer moderne inzichten de zaak met krachtiger hand naar de gewijzigde eischen des tijds kan leiden. Daarvoor ontbreken hem gezondheid, kracht, moed en lust”.
Zoo eindigde het tweede directeurschap der N. S. M. ook niet onder opgewekte omstandigheden. Onder de directie v. Gordt is de financieele positie der Mij. zeer verbeterd. Vooral door toedoen van de P. C, is gedurende die jaren een streng financieel beheer gevoerd. De belangrijke winsten, die gemaakt werden, werden gebruikt voor schulddelging. In deze periode werd hoogstens 3 7o .dividend op de gewone aandeelen uitgekeerd. Bovendien werden er enkele zeer voordeelige schuldregelingen getroffen, dank zij de medewerking der Koninklijke familie. De schuldenlast, die in 1850 f 1.144.096.— bedroeg, was in 1861 verminderd tot een hypothecaire schuld van / 19000, rustende op een pand in de Boompjes. Wel was in dien tusschentijd de Rijnvaart verkocht, maar die transactie had weinig contanten in kas gebracht. De preferente aandeelen waren grootendeels afgelost en van het kapitaal van 2 millioen was f 329.000, als uitgeef bare actiën in portefeuille.
In technisch opzicht stond de Mij echter niet meer op dezelfde hoogte als onder Roentgen. Roentgen gevoelde zeer goed, dat de ontwikkeling der stoommachine gezocht moest worden in de richting van kolenbesparing. In 1834 becijferde