van de firma Knijper, van Dam en Smeer. De Heer A. van der Vliet, boekhouder der Mij., volgt hem als Administrateur op.
Van Sept. 1846 tot Sept. 1847 wordt weer 2’|2 ton afgelost en voor het eind van het jaar zal nog /88000 afgelost worden. De schuldenlast zal dan ook weldra tot één millioen teruggebracht zijn. Op de kon. hypotheek is afgelost ƒ65000, terwijl deze binnenkort nog verminderen zal met/80.000, naardien Z M. een stoomjacht op Fijenoord besteld heeft, hetwelk met de schuldvordering geheel of gedeeltelijk verrekend zal worden.
In Oct. 1847 zegt de Directeur, dat de kasmiddelen steeds beter worden, dank ook de eindafrekening der laatste Fransche machines, welke eindelijk heeft plaats gehad.
In Maart 1848 hebben de firma’s M. Stinnes en S. Oppenheim en Co. hare betalingen gestaakt, waardoor de Mij. financieele bezwaren ondervindt. De fa. Oppenheim heeft echter alleen haar crediet opgezegd. Koning Willem 11 verleent hulp door /50,m effecten te zenden, welke beleend worden.
In Febr. 1848 ontvangt de N.S.M. een schrijven van Graaf Heyden, admiraal in Russischen dienst, waarin deze zijn lof uitspreekt over de geleverde machines en een nieuwe aanvraag doet voor machines en ketels.
Het verslag, uitgebracht op de vergadering van 28 Apr. 1848, luidt nog gunstig. Het aantal werklieden op Fijenoord bedraagt 800. De schuld bedroeg opSlDec. 1847 ƒ1.146.000 tegenƒ 1 973.000 in 1844. Bovendien was er in het afgeloopen jaar ƒ172000 netto winst gemaakt. Er is nog voldoende werk te Fijenoord. De „Batavia” is aan het gouvernement afgeleverd en heeft getoond een zeer snel loopende boot te zijn.
Maar de toekomst is niet helder. Men is in 1848. „De beweging, die sinds korten tijd in Europa is ontstaan, verstoort crediet, nijverheid, handel en verkeer en heeft ook onze onderneming geweldig geschokt.” „Wissels op Rusland en elders, waarop groote sommen te trekken zijn, worden onverkoopbaar, vele ontvangsten blijven achterwege.” De kas blijft daardoor van /200.000 verstoken. Een dividend zal niet uitgekeerd worden. Ook de vaarten zijn zeer slecht tengevolge van de tijdsomstandigheden.
Om in kasmiddelen te voorzien wordt in Juni 1848 een leening gesloten van ƒ 220.000.— met de booten als onderpand. Ook worden er uiterste pogingen gedaan om werk te krijgen. Wanneer de Heer Ellinckhuysen Spaansch
consul te Rotterdam naar Spanje gaat, zal hij trachten daar werk te krijgen 10 °/q onder de prijzen der Ie kl. Engelsche fabrikanten (Mandsley-Miiler & Ravenhill-Bolton & Watt.) De poging heeft echter geen succes.
Met de regeering is nu eindelijk een regeling getroffen over de afrekening Pylades. Oorspronkelijk bedroeg het voorschot der regeering ƒlOO.OOO. Na het vergaan der boot had het gouvernement zijn pretensie verminderd totƒ6o.ooo. Dit bedrag zal nu gedelgd worden door 10 van alle betalingstermijnen op bestellingen van het dep. van Koloniën in te houden.
Er wordt bij gebrek aan werk voor eigen rekening een stoomschip op stapel gezet. Dit vaartuig zal met spoed afgewerkt en als tweede boot in de hondenvaart gebracht worden (later S.S. „Fijenoord” genaamd).
Op 25 April 1849 heeft de heer Roentgen nog een vergadering van de P.C. bijgewoond, maar kort daarop blijkt zijn gezondheidstoestand zoo ongunstig te zijn, dat hij het bestuur moet neerleggen. De man met den vèrzienden blik, met de reusachtige werk- en wilskracht is gesloopt. Geweldig veel heeft hij van zijn krachten gevergd. De N.S.M. werd opgericht in een tijd, toen men hier te lande zoo goed als niets wist van stoomvaart of ijzeren scheepsbouw of werktuigbouw. In weinige jaren heeft hij dit alles hier tot stand gebracht en heeft hij zijn invloed doen gevoelen tot ver over de grenzen van ons land. Toen hij zoover geslaagd was, hebben financieele bezwaren gedreigd zijn werk te gronde te richten. Jaren van bezuiniging en bekrimping zijn daarop gevolgd, jaren, die een beproeving geweest moeten zijn voor den onstuimigen man, die groote gedachten verwezenlijken wilde en die zich niet door financieele bezwaren gekneveld wilde zien En toen het commercieel beleid vruchten begon te dragen en een gezondere toestand voor zijn N.S.M. scheen aan te breken, toen dreigden de politieke moeielijkheden van 1848 en de daaruit voortvloeiende werkloosheid en geldnood opnieuw het werk af te breken.
Dat Roentgen op het eind van zijn loopbaan overspannen was, is uit de bestaande gegevens wel op te maken. Toen toch in de vergadering der P.C. van Juni 48 besloten werd pogingen aan te wenden om in Spanje werk te krijgen, stelde hij voor aan het Spaansche gouvernement de levering aan te bieden van „oorlogsschepen geheel uitgerust, gewapend en bemand, gereed om