Het vervaardigen der werktuigen had te Seraing veel oponthoud gevonden, en toen alles eindelijk gereed was bleken de koperen stoomketels te lekken wegens onvoldoende steuning. Toen hierin voorzien was, werd een proeftocht op de Schelde gehouden, waarbij bleek, dat de stoomschuiven doorlieten, waardoor het stoomverbruik zeer groot was. Ook een Engelsche distilleerinrichting gaf geen zoet, maar brak water. De Atlas heeft de reis naar Indië dan ook niet gemaakt.
In 1833 verkocht het gouvernement de machines voor f 80.000. aan de N. S. M., die voor de betaling een leening sloot bij het fonds voor de Nationale Nijverheid. Deze machines werden nu in de Pylades geplaatst. Toen na de Conventie van 1833 de politieke omstandigheden weer wat gunstiger werden, kocht in 1834 het Dep. van Koloniën weer de Pylades van de N. S. M en bestelde bij haar tevens 2 ijzeren vaartuigen met stoomwerktuigen, ketels en alles wat van ijzer of koper tot die vaartuigen behoort voor f 190.000. In 1835 kwamen deze 2 ijzeren vaartuigen gereed, de „Hekla” en de „Etna”. Zij werden in stukken naar Indië gezonden, waar zij te Soerabaya in elkander gezet werden en in 1837 en 1838 als „Ternate” en „Banda” bij het auxiliair eskader in dienst gesteld zijn. De „Pylades” vertrekt op 4 Jan. 1835 onder eigen stoom naar Indië, maar 2 mijlen van de kust zinkt door zware lekkage het schip in 7 vademen water. De equipage wordt op 1 man na gered. Dit ongeval heeft de Mij. veel moeilijkheden en geldelijke schade berokkend. Want wel was het schip verzekerd, maar de afrekening hiervan heeft zeer lang geduurd en is met een schadelijk accoord geëindigd.
In de Rijnvaart was ook verandering gekomen. Op 17 Juli 1831 nam de vrije Rijnvaart een aanvang. Vóórdien mochten bijv. geen goederen in Nederlandsche lichters naar Keulen vervoerd worden. In Pruisen moest door de stoombooten per reis ongeveer f6o. belasting betaald worden, terwijl voor elk vaartuig een patent benoodigd was. Alle vaste beurten vervielen nu en de vaart van en naar alle plaatsen aan den Rijn gelegen was vrij. In het verslag van 1832 zegt de Directeur, dat deze regeling nog niet voldoet. Ook ondervond de vaart op Keulen in dit jaar veel oponthoud, wegens het uitbreken der cholera in ons land, waartegen lastige quarantaine-maatregelen aan de grens genomen worden. Nadien wordt echter de toestand beter. In het jaarverslag van 1834 wordt gezegd, dat de Rijnvaart het belangrijkste gedeelte
der Maatschappij geworden is, welke zich meer en meer ontwikkelt.
De vloot bestond toen uit 11 schepen meteen laadvermogen van 380 last en een arbeidsvermogen van 1000 P.K. Er waren echter nog steeds booten in huur bij het gouvernement, waaronder de „Batavier”. Steeds wordt veel medewerking ondervonden van de Keulsche Maatschappij, die in 1832 de beide Rijnbooten der Badensche Maatschappij heeft gekocht. Er komt geen concurrentie in den dienst Rotterdam-Keulen, en het vervoer tot Bazel wordt steeds grooter. Herhaaldelijk zijn op de algemeene vergaderingen der N. S. M. vertegenwoordigers van de Keulsche Mij aanwezig.
In 1836 wordt echter te Dusseldorp een reederij voor de Rijnvaart opgericht, waarvan de General Steam Navigation Cy te Londen de grootste aandeelhoudster is. Hiervan verwacht de Directeur zware concurrentie, zoodat hij het wenschelijk acht ook de vaart op Londen uit te breiden.
In 1837 wordt er een handelstractaat gesloten tusschen Nederland en Pruisen. Alle schepen hebben nu gelijke rechten op den Rijn, waardoor de booten der Düsseldorfsche Maat« tot Rotterdam en de booten der N. S. M. tot Coblenz kunnen varen.
Behalve met de passagiers- en goederenvaart heeft de N. S. M. zich reeds van den aanvang af met de sleepvaart bezig gehouden. In 1825 heeft reeds het sleepen van schepen naar Keulen geregeld plaats, maar door de concurrentie der stoombooten staken de Keulsche schippers hun dienst. In hetzelfde jaar biedt het gouvernement de N.S.M. een voorschot aan van f 200.000.— a 3 pet., terug te betalen in 12 jaar, ten einde hiermede een sleepboot te bouwen voor het sleepen binnen- en buitengaats.
Het voorstel wordt aangenomen en met den bouw direct aangevangen. Dit was het s.s. Hercules, waarin in 1829 de tot compound-machine omgebouwde machine van de Agrippina geplaatst werd.
In 1833 wordt de sleepboot „Simson” op stapel gezet, welke in 1834 gereed komt. In het jaarverslag van dat jaar zegt de Directeur: „de sleepdienst is belangrijk, alle op den Rijn varende beurten zijn thans geabonneerd”., In Febr. 1835 wordt een contract gesloten met het gouvernement voor het sleepen op de Waal,', terwijl in Maart 36 een contract gesloten wordt met het departement voor de Nationale Nijverheid voor het sleepen boven Lobith en het bouwen van een ijzeren sleepboot voor dezen dienst. Het departement van Koloniën geeft voor