in 1821 weer een reis naar Engeland om de marinewerven te bezoeken.

Ingevolge deze reizen en een bezoek aan de Zuid-Nederlandsche ijzermijnen heeft Roentgen verschillende belangrijke rapporten uitgebracht, waaronder een over de mogelijkheid tot toepassing van stoom op oorlogsschepen, waarin, volgens de overlevering, merkwaardig vérziende denkbeelden ontwikkeld werden.

In 1822 hadden de stoomvaartplannen een begin van uitvoering gekregen. De heeren Corn. van Vollenhoven, 0. M. Roentgen, J. C. Baud, C. C. Dutilh en de Mevr. de wed. C. Balguerie hadden, onder de firma van Vollenhoven, Dutilh en Co., een reederij opgericht en een stoomboot doen bouwen. Het houten casco van deze raderboot is gebouwd op de werf der firma W. & J. Hoogendijk te Capelle ad. IJsel, terwijl de machine en ketel vervaardigd zijn door de firma Henry Maudsley te Londen. Deze boot werd op 3 Juni 1823 als „de Nederlander”, na verkregen autorisatie van Koning Willem I, in de vaart gebracht op onze binnenwateren ten einde, zooals het prospectus luidde „eene practische proeve te nemen om stoombooten voor de binnenlandsche vaart te bezigen, in de hoop, dat deze proeve, eenmaal gedaan en goed uitgevallen zijnde, spoedig ook den ondernemingsgeest van anderen zou opwekken, en met het voornemen om naderhand daar te stellen een associatie van ingezetenen dezes rijks, ten doel hebbende de krachtige uitbreiding der stoomnavigatie in het algemeen”.

Deze „associatie van ingezetenen dezes rijks” kwam op 10 Nov. 1823 tot stand onder den naam van „Nederlandsche Stoomboot Maatschappij (N. S.M.). De oprichters waren de Heeren J. Ch. Baud, John Cockerill, Corn. van Vollenhoven en G. M. Roentgen. De firma van Vollenhoven, Dutilh & Co. werd ontbonden en de bezittingen, waaronder „de Nederlander”, gingen over aan de nieuw opgerichte Maatschappij.

In art. 3 der Statuten wordt het doel als volgt omschreven.

„Het doel der Sociëteit is om een geregelde vaart met stoombooten daar te stellen op alle plaatsen zoo binnen als buiten het Rijk der Nederlanden, waar zulks voor het algemeen nuttig en voor deze Maatschappij voordeelig wordt geacht; alles na vooraf verkregen toestemming des Konings, en wijders om de hulpmiddelen, welke zij in haren boezem zal bevatten, ook te doen strekken om voor andere sociëteiten of personen stoombooten

te bouwen, indien zulks buiten haar nadeel kan geschieden”.

In art. 4 wordt als naastliggend doel aangegeven de voortzetting van den bestaanden dienst Rotterdam-Antwerpen, voorts het tot stand brengen van een dergelijke verbinding van Rotterdam met Nijmegen, Arnhem en Zeeland en van Amsterdam met de Zuiderzee. Voor deze laatste verbinding moet de Koninklijke goedkeuring nog gevraagd worden.

In verband met het nationaal karakter, dat men aan de onderneming wenschte te geven, is in de Statuten de mogelijkheid voorzien om in de toekomst voor de Zuiderzeediensten te Amsterdam een onafhankelijke administreerende Directie met eigen commissarissen te vestigen. Daarvan is echter niets gekomen. Art. 5 bepaalt nog, dat de Mij. zal trachten in haren kring zooveel mogelijk de nationale nijverheid te bevorderen en dat zij met name hare werktuigen en stoombooten binnen dit Rijk zal doen vervaardigen.

In art. 46 wordt aan de aandeelhouders, die de Algemeene Vergadering bezoeken „een matig presentiegeld” toegezegd. Later is dit geworden een diner, door de Mij. aangeboden aan de aandeelhouders, die de alg. verg. bezocht hadden. Ook deze gemoedelijke bepaling is echter later vervallen.

Het kapitaal bedroeg ƒ 500.000. ; de Heer Corn. van Vollenhoven tradopals„administreerend Directeur” en de Heer Roentgen als „Directeur van het materieel”.

Op 1 Maart 1824 had de eerste Algemeene Vergadering van Stemhebbende Actiehouders der N.S.M plaats. Tot leden der „Permanente Commissie” (commissarissen) werden gekozen de Heeren J. Ch. Baud (tevens president en secretaris). John Cockerill, C. de Jong van Rodenburgh, Jhr. A. C. Twent en Mr. J. K. Sontag. De eerste Commissie tot opname van rekening bestond uit de Heeren graaf Leopold van Limburg Styrum, van Ewyck, Huffman en A. Loudon.

Zooals uit het bovenstaande blijkt, was de N.S.M. niet in hoofdzaak opgericht met het doel om door het voorzien in een plaatselijke behoefte winst te maken voor de aandeelhouders. Het doel was hier te lande de stoomvaart in te voeren en te trachten deze tot ontwikkeling en bloei te brengen.

De mannen, die zulks ter hand namen, waren voor het meerendeel geen inwoners van Rotterdam, maar hooggeplaatste personen in den lande, die het inzicht van Koning Willem 1 als juist erkenden