133

TUDSCHRIFT

VOOR •

E^ONOniSCH6"G6OGRAPH^ A A A

ORGAAN DER NEDERLANDSCHE VEREENIGING VOOR □ □ □ □ □ ECONOMISCHE GEOGRAPHIE. □ □ □ □ □

Commissie van Redactie; Dr. H. BLINK en Mr. R. E. KIELSTRA. (Stukken voor de Redactie te adresseeren ; den Haag, Groot Hertoginnelaan 67.) Uitgevers: MOUTON & Co., Herderstraat 5, ’s-Gravenhage.

art 1 De Nederlandsche Vereeniging voor Economische Oeographie heeft ten doel de bevordering van studie geographische toestanden van alle landen der aarde, de verbreiding van de u.tkomsten d.er en het ,“s“n fan'l.Uchtmee„ en kennis „n,,ren, Nederland en aline Koloniën In he. b«,.en and ten eind. hel aanknoopen van betrekkingen tusschen onze gewesten en den vreemde wederzijds te vergemakkeliiken.

Auteursrecht van alle artikelen voorbehouden.

DE MAATSCHAPPIJ VOOR SCHEEPS- EN WERKTUIGBOUW „FIJENOORD” TE ROTTERDAM, VOORHEEN DE NEDERLANDSCHE STOOMBOOT-MAATSCHAPPIJ

De meeste industrieele ondernemingen waren in den aanvang kleine inrichtingen, die voorzagen in de behoeften van hun tijd. Naarmate deze behoeften toenamen, groeiden dan deze inrichtingen vaak tot reusachtige etablissementen. De Maatschappij Fijenoord, of zooals tot 1896 de naam geweest is „de Nederlandsche Stoomboot Maatschappij”, heeft een geheel anderen oorsprong gehad. Gedurende denPranschen tijd waren handel en nijverheid hier te lande hard achteruit gegaan en vooral in de steden vertoonden zich gebrek aan ondernemingsgeest en inzinking. In Engeland waar men economisch ook zeer geleden had door de langdurige oorlogsperiode, herstelde het maatschappelijk leven zich merkwaardig snel door den opbloei der ijzerindustrie, van den scheepsbouw en van de stoomvaart en door de groote rol, die het stoomwerktuig in de geheele industrie begon te spelen. |

Koning Willem I, die veel belang stelde in economische ontwikkeling, wenschte deze krachtige hefboomen tot opleving der maatschappij ook

in het Vereenigde Koninkrijk in werking te zien. In 1817 stond Z.M. af aan de Gebroeders Cockerill het kasteel en domein van Seraing, welks kolenrijkdom en groote waarde hem reeds bekend waren, met het doel aldaar een metaalfabriek te stichten, terwijl het gouvernement in 1825 voor de helft deel nam in het aandeelenkapitaal dezer onderneming, gevestigd onder de firma Chs. James & J. Cockerill.

De „Ingenieur” van 4 Deo. 1915 vermeldt dan ook, dat wijlen ingenieur Greiner, directeur-generaal der „Société Cockerill”, Koning Willem I beschouwde als den grondlegger der Belgische groot-industrie.

Voor de noordelijke provinciën wenschte de Koning de stoomvaart in te voeren en tot ontwikkeling te brengen. Om dit plan te verwezenlijken had hij het oog geslagen op den Zeeofficier G. M. Roentgen. Deze was reeds in 1818 bij beschikking van den Minister van Marine naar Engeland gezonden tot het bestudeeren der scheepsconstructiën. Hij bleef daar tot 1820 en maakte