vooral met de boerin kon ze goed opschieten, niettegenstaande haar herhaalde vermaningen om toch wat meer ernst met het leven te maken. , , . ...
De bazin was een „innige”, zoals de streng godsdienstigen in die tijd genoemd werden, iemand die het leven niet als een aardigheidje opvatte, maar „zeer nauw van leven” was.
En al werden die goed gemeende terechtwijzingen door Lena niet zonder meer in de wind geslagen, toch bleek haar aangeboren levenslust steeds weer in staat ernstiger gedachten te verdrijven en trad in het bijzonder haar overdreven lust tot dansen naar voren.
Dónsen was een manie van haar geworden, die ze bij elke gelegenheid botvierde. Als ze onder de breedgetakte linde mee mocht doen aan de zevensprong of andere boerendansen, of op de dansvloer in de taveerne vooral die taveerne op de berg haar danskunst mocht vertonen, dan was ze in de wolken, omdat ze zeker was van de bijvalsbetuigingen van degenen, die naar de ingewikkelde bewegingen keken.
Trouwens als ze maar een doedelzak of fidel hoorde was ze klaar. Ja, zóver ging het meermalen dat ze met een hooivork in de arm op de dorsvloer, of met een bezem op de stoep aan het dansen was, wat dan weer een veelzeggende blik of zacht verwijt van de bazin uitlokte, wier waarschuwingen altijd eindigden met de verzekering dat het verkeerd zou uitlopen: „Zó jong nog, en dan het hart al zo aan d’ ijdelheid verpand”.
De Augustusmaand liep ten einde en de ~Goese mart werd ingeluid. Wagens en karren met kermisgerei, kramen, tenten en andere voorwerpen, trokken de hoeve van Lena voorbij.
Haar hart begon sneller te kloppen, want bovenaan op het lijstje der vermakelijkheden stond voor baar ~de Goese mart , dat was een gelegenheid bij uitnemendheid!
De knechts plaagden haar, en profeteerden dat ze wel geen dan.sgenoot zou kunnen krijgen, maar ze antwoordde in spottende scherts, dat ze dansen zou, al was het met den duivel.
Zoals steeds werd ook nu, al op de vóór de kermis, gelegenheid gegeven voor de dans.
Al nam men het ook in het algemeen niet nauw met de Zondagsheiliging in die dagen, toch was Lena te veel gewaarschuwd door de vrouw, dan dat ze die Zondag met een gerust hart mee kon doen.
Toch kon ze niet laten naar de taveerne op de berg te gaan, en ternauwernood was ze binnen, of een knappe jongeman trad op haar toe, alsof hij haar had staan opwachten, en vroeg haar ten dans.
Opgetogen over dezen dansgenoot, die ongetwijfeld de knapste en fierste uit de hele taveerne was, danste ze met een wellust als ze nog nooit had gekend.
In zeldzaam genot werd de avond doorgebracht en reeds naderde het nachtelijk uur. Toen het op een huistoe zou gaan en men zich daartoe gereed maakte, viel de zakdoek uit Lena’s hand en bij het oprapen deed ze een ontdekking die haar versteende, want nu zag