Saas- F e e,

Een kostschoolherinnering

DOOR JONKVROUWE JENNY HOOFT.

ledere Aipenreiziger is gedurende zijn omzwervingen weleens een meisjeskostschool tegengekomen; een lange slinger van lichte blouses en stroohocden op de zig-zagwegen, een vlindernederzetting aan het ronddwalen in de bosschen, aan het bloemenplukken in de weiden, een stijve optocht in de dorpsstraat na table d’hóte, een gonzende bijenzwerm in de eetzaal van het hotel.

De ontmoeting heeft soms haar schaduwzijde.

Wellicht heeft de vermoeide toerist in een overvolle hut, die bij zijn aankomst nauwelijks een vrij hoekje meer bood en waar hij voortdurend, hoe hij zich ook keerde of wendde, op levendige wijze aan de kostschool werd herinnerd, overal de kostschool zag, overal de kostschool hoorde, kortom, waar de kostschool het overheerschende element was, wellicht heeft daar genoemde vermoeide en anders zeer vreedzame toerist, aldus in zijn rust gestoord, toornig het voorstel geuit, of de lieve, lustig snappende bakvischjes niet op staanden voet een bestijging naar de maan zouden kunnen ondernemen.

Het kan gebeurd zijn, dat de naar slaap snakkende hotelbewoner gedwongen is geweest zich van zijn legerstede op te heffen, om door een luid gebons met zijn Alpenstok tegen het plafond zijn misnoegen te kennen te geven over het nachtelijke festijn, dat boven zijn hoofd werd gehouden.

Of wel de verhitte wandelaar heeft eindelijk het kleine café bereikt, waar na een urenlangen tocht door den brandenden zonnegloed, den hongerige en dorstige verkwikking wacht. Helaas, een valsche hoop heeft hem doen voortijlen. De waardin haalt haar schouders op:

„Ik heb vandaag drie kostscholen gehad!” verklaart zij lako-