lachen tracht, bewijst, dat regen en uitslapen heel wat meer in den smaak gevallen waren. Het is 2 uur.

Altijd weer de Triftmoraine; achter het schommelend lantaarntje aan. Doch thans slaan we halverwegen linksaf en staan in het pikdonker voor de beek. Een brug is er niet, de gidsen vloeken op de traagheid van hun eigen soort, maar na eenig heen en weer gezoek komen we niet te nat aan de overzijde. En dan vraagt de moraine tusschen Trift- en Gabelhorn-gletscher alle aandacht om niet de beenen te breken, want een mooi voetpaadje als op de Rothornmoraine bestaat" hier niet.

Te 4.15 wordt gerust en ontbeten. Een lantaarntje voor ons uit halen we hier in; Frau Wülbern, de onversaagde Dent Blanche-bestijgster. We zijn op den gletscher gekomen en laten vooreerst de rotsen rechts liggen. Over ijs en firn gaat het een paar uur kalm stijgend voorwaarts, hier en daar een spleet met fantastische ijskegelbouquetten, tot we de rotsen weder naderen en na een vlugge passeering onder een stellen wand, waar het steenregent, in het „festes Gestein” halt houden.

Het nu volgende gedeelte is een interessante klimpartij van D/t uur, niet bepaald moeilijk, maar toch zeer loonend en vol afwisseling. Daar de afdaling in den wind geschieden zal, rusten en eten we een eind onder den top, passeeren daarna vlug de „Gewachte” in den Gabel en staan te 9 uur op den top (4073 M.).

Heerlijk is wederom het uitzicht. Het Zinal-bekken doet voor den Gornergrat niet onder; rechts de sierlijke Rothorn, links de majestueuse Dent Blanche, die zijn langen Viereselsgrat zoo elegant uitzendt, als ’t ware als een verlokking om hem langs dien schijnbaar gemakkelijken weg te naderen.

Welk een machtige trappenreeks; van 3200 tot 4360 Meter klimt hij op, een opeenstapeling van moeilijkheden, welke de toepassing der geheele moderne techniek vereischen, maar een schooneren naam hadden de vier ezels wel kunnen bedenken.

Doch lang toeven is verboden. „Adieu, gnadige Frau Wülbern, bis heute Abend.” Het is geducht koud en de wind fel