vast, de sneeuwbril werd weggeborgen (ook mijn gewonen bril moest ik afdoen en dit was een groote hinder), de snor vroor tot een ijsklomp. En ’t tempo was snel: ~Nur schnell Herr!” Op drie plaatsen vooral bezorgde mij het optrekken aan de gladde rotsen met de halfverstijfde vingers veel last.
Na een laatste krachtsinspanning greep ineens Brantschen mijn hand; ~Guten Morgen, Herr, Dufourspitze!!” Een koude wind en geen verder uitzicht dan tot 5 meter naar beneden. Brantschen vond na veel moeite ’t Gipfelbuch onder de sneeuw en na evenveel moeite had ik er mijn naam, en wat zorgvuldig gecontroleerd werd, mèt Führer Adolf Brantschen, op ’t natte papier gekrabbeld. En nu direct terug, ik voorop en ’t was mijn beurt om nu te roepen: ~Kommen”. ,Ja”. ~Ich stehe” en telkens als wij weer bij elkaar waren, was het hetzelfde: „Schnell hinunter, Herr!” en als ik even zocht of aarzelde: ~Da, schnell, nur weiter, weiter.” De grootste zorg was, dat onze sporen op' ’t sneeuwveld zouden zijn ingesneeuwd. Wij holden meer dan dat wij liepen, hadden geen tijd om aan iets anders dan aan beweging en wegkomen van de plaats te denken; nu was ’t zaak balans te toonen, wij schoven en gleden, plotseling door den wind aangegrepen, ineens beschut en de koude en de vermoeienis gevoelend, een oogenblikje den toestand beseffend, zwaar ademend in de snijdende lucht en van den Sattel naar beneden zonder ophouden, rusteloos, nauwelijks de soms weggevaagde, toch zoo diepe sporen van nog maar een paar uur geleden ziende. Wij gleden tot aan ’t middel in de sneeuw vóór de vooruitgestoken voet weer vast stond en zoo duwden en schopten wij naar beneden, balanceerend, op ’t uiterste ingespannen. Twee uur onder den Sattel kwamen we achter de partij te loopen, die ’t eerst was weggegaan en, een anderen weg over den gletscher genomen hebbende, onder den Sattel was omgekeerd. Een der heeren was totaal unfahig en viel dan links dan rechts in de sneeuw, hangend aan ’t touw en vooruitgesleept door den voorsten gids.
Na een uur achter dezen geloopen te hebben, passeerden wij hen; ’t sneeuwen had opgehouden. Wij aten een stevige bete en dronken de rest op.
Beneden scheen de zon en warm en vermoeid kwamen wij