4 (1925/111 14a) Dikwandige buikscherf ran hard gebakken, uit de hand vervaardigd, geelachtig bruinrood kogelpottenaardewerk.

Tijd als voren 1. Gev. als voren 3.

s(a-c) (1925/in 15a-c) (Afb. 9 : 15a-c). Vijf scherven van dito aardewerk als voren 1.

Tijd als voren 1.

Gev. in standkuil, vak D-5/6, diepte 19.22-18.24 + N.A.P.

6(d) (1925/111 15d) (Afb. 9 : 15d) Randscherf van blauwgrijze, van binnen vuilwitte, op draaischijf vervaardigde kogelpot met sterk vernauwden opstaanden hals en uitgebogen, buitenwaarts afgeschuinden, iets verbreeden rand.

Tijd als voren 1.

Gev. als voren sa-c.

s(e) (1925/111 15e) Onherkenbare ijzerfragmenten, vermoedelijk van haaksleutels.

Tijd als voren 1.

Gev. als voren sa-c.

6 (1925/111 16a) (Afb. 9 : 16(a)) Twee geschonden, prismatische, op doorsnede vierkante tot rechthoekige shjpsteentjes van schist. Karolingisch.

Gev. in opgravingsvlak, vak B-5, diepte 19.22 + N.A.P.

7 (1925/111 17a-b) (Afb. 9 : 17a-b) Drie randscherven van ruwwandig, donkergrauw, inheemsch kogelpottenaardewerk, waarvan twee (17 en 17a) met dekselgeul en één (17b) met platten, scherp, omgeknikten rand.

Tijd als 1.

Gev. in standkuil, vak B-5, diepte 19.22-18.55 4- N.A.P.

8 (1925/111 18) (Afb. 9 : 18) Groote vuilwitte, dikwandige buikscherf van een op draaischijf vervaardigde pot met reliefband, versierd met vierkante radstempelindruksels. Ook de buikwand draagt sporen dezer versiering, zgn. ~Reliefschmuckamphora”.

Vroeg-Karolingisch, VIII A.

Gev. in opgravingsvlak, in vak B-7, diepte 19.27 + N.A.P.

9 (1925/111 18a) (Afb. 9 : 18a) Twee kiezen en een middelhandsbeen van klein rund.

Gev. in standkuil, vak A/B-6, diepte 19.27 + N.A.P.