ruime marge tusschen het midden of eerste kwartaal van de IXde') en het begin van de Xlllde eeuw te dateeren Pingsdorfer vaatwerk*).

In het bijzonder verdient evenwel de aandacht de vroeg-Karolingische scherf (Afb. 9 :18) van een zgn. „Reliefschmuckamphora”: 1° omdat zij, voor zoover mij bekend, het eerste en eenige voorbeeld van dit soort aardewerk in Drente vormt; 2° omdat wij hierbij te doen hebben met een ceramiektype, dat scherper te dateren is, nl. vroeg-Karolingisch. Vooral bekend door de beschrijving van Koenen®) heeft het te onzent een zekere vermaardheid gekregen door zijn aanwezigheid in het omstreeks 864 door de Noormannen verwoeste en daarna in de annalen niet meer genoemde Duurstede *).

Uit het bovenstaande volgt voldoende, dat de gevonden overblijfselen op een tweeperioden-nederzetting wijzen, die in de eerste helft der IXde eeuw begonnen, daarna korteren of langeren tijd heeft voortgeduurd, doch zeker niet na 1200. Zij is, gezien den import, van eenig meerder belang geweest dan de gewone inheemsche nederzettingen uit die periode.

Vondstbeschrijving

1 (1925/111 12) Buikscherfje van klinkend hard gebakken, geelgrauw, op draaischijf vervaardigd aardewerk, met vlekkerige, roodbruine verfsporen, van zgn. Pingsdorfer aardewerk. Laat-Karolingisch tot Ottonischen tijd, IX B en later (tot XIII). Gev. in standkuil, vak B-6, diepte 19.22 + N.A.P.

2 (1925/111 13) (Afb. 9 : 13) Tweevoudig samengestelde randscherf van dito, witgrijs aardewerk als voren, doch zonder sporen van beschildering en afkomstig van flesch- of buidelvormig potje met omloopende draairibbels. De rand is uitgebogen, van boven plat. Gev. in opgravingsvlak, vak B-4, diepte 19.22 + N.A.P.

2a (1925/111 13a) (Afb. 9 : 13a) Randscherfje als voren 13, alleen iets zwaarder. Tijd en vondstomstandigheden als 13.

2b (1925/111 13b) Buikscherfje van dito aardewerk als voren 13 en 13a. Tijd en vondstomstandigheden als 13.

3 (1925/111 14) (Afb. 9 ; 14) Buikbodemscherf met onregelmatiger!, dunnen, iets golvenden standring van dito aardewerk als 1. Tijd als voren 1. Gev. in (stand) kuil, vak G-4, diepte 19.11 -f N.A.P.

Holwerda, J. H.: Dorestad en onze vroegste middeleeuwen (1929), p.p. 58.

*) Modderman, P.J. R.: Over de wording en de beteekenis v.h. Zuideraeegebied, 1945.

*) Koenen, K.: Gefasskunde etc., 1895, p. 138-139, Taf. XXI, i; Holwerda, l.c. Afb. 15.

*) Holwe r da, 1.c., p. 16-22; 0.M.R.0. Leiden, V, 1924, p.p. 34 en XI, 1930, p.p. 3*.