VROEG-MIDDELEEUWSCHE GEBOUWSPOREN BIJ HOOGHALEN, GEM. BEILEN.

(Afb. 9)

In Februari 1925 ontvingen vyij een bericht van den Heer G. Stel te Looveen, dat er bij Hooghalen, O. van de spoorlijn, in den Z.W. hoek van het bekende stuifterrein, het zgn. Heuvinger zand, oudheidkundige vondsten waren gedaan. Hijzelf en anderen, toen gemeenschappelijke eigenaren van het bewuste, destijds ontgonnen terrein, gaven, daartoe aangezocht, welwillend toestemming tot een nader onderzoek. Dit laatste had plaats nog in dezelfde maand, en wel op zeer bescheiden schaal, in het perceel, kadastraal bekend Sectie C, No 953, Gem. Beilen. Het proefonderzoek geschiedde op de gewone wijze, met bijstand van de Heeren L. Post e m a, teekenaar, en J. Lanting, voorgraver bij het Biologisch-Archaeologisch Instituut te Groningen, en eenige arbeiders.

Door omstandigheden moest het opgravingswerk ontijdig stop gezet worden. Later is het niet gelukt dit wederom op te nemen en tot een behoorlijke afronding te brengen. Zodoende hebben wij het niet verder gebracht dan tot het vaststellen en in kaart brengen van eenige grondsporen en het verzamelen van enkele vondsten.

De grondsporen bestonden uit een systeem van tweeërlei, elkaar loodrecht snijdende, O.—W. en N.—Z. gerichte standsporen en een aantal (paal)kuilen met houtskool en scherven, die in dezelfde richtingen gegroepeerd bleken. Het schijnt, dat die kuilen van een iets jongeren datum dan de lijnvormige standsporen zijn.

De vondsten wijzen op de middeleeuwen en wel vroegstens op het begin van de Xlde eeuw, terwijl het einde van de Xlllde eeuw mij een terminus ante quem, dus een jongste tijdgrens, schijnt te wezen (Zie de afzonderlijke vondstbeschrijving).

De grondsporen zijn te onvolledig, dan dat men daaruit tot plattegronden van bepaalde huizen of hoeven kan besluiten. Zij herinneren echter aan die, welke indertijd gevonden werden in het terpje ’t Wold te Peizerwolde en op de Brink te Schipborg .

Naast inheemsch kogelpottenaardewerk uit den Karolingischen en Ottonischen tijd, bestaan de vondsten uit eenige scherven van geimporteerd vaatwerk dierzelfde periode. Daarbij speelt de hoofdrol het alleen met een

*) I3de-isde Jaarversl. Ver. Terpenonderzoek 1928-1931, p.p. 44-46, Afb. 42 (-43). Vergel. ook 2i-24ste Jaarversl. Ver. Terpenonderz. 1935-1940, p. 69.

N. Dr. Volksalm. 1940, p.p. 192, Afb. 11,21. Poortman, J., Drente: Opgravingen, P- 534-536, Afb. 64.